De werken. Deel 12. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 2(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 291] [p. 291] De koning van Yvetot. (Naar Béranger.) Een koning had eens Yvetot: Naauw spreekt van hem d'historie; Laat schreef hij nooit, vroeg rees hij noo', Goed sliep hij zonder glorie; Hij droeg voor kroon een vaderlief, Wiens witte pluim zijn hartedief Wat hief. Ho! ho! ho! ho! ha! ha! ha! ha! Wat koning zonder wederga'! La, la. Hij deed zich viermaal daags te goed In 't rieten, boersch paleisje, En op een ezel, voet voor voet, Volbragt hij 't jaarlijksch reisje. Goedlachs, vertrouwende en goedrond, Was al de wacht, die m' om hem vond, Een hond. Ho! ho! ho! ho! ha! ha! ha! ha! Wat koning zonder wederga'! La, la. [pagina 292] [p. 292] Hij had geen enk'len duren lust Dan graag wat veel te drinken; Maar zou wie zorgt voor aller rust Er niet op mogen klinken? Hij hield geen kelderrottenspan, Maar zag hij 't aam, hij hief er van Een kan. Ho! ho! ho! ho! ha! ha! ha! ha! Wat koning zonder wederga'! La, la. Hij mogt bij 't jufferdom van staat Een witten voet zich roemen, En onderzaat bij onderzaat Te regt hem vader noemen; Ook vergde hij geen krijgsbedrijf: 's Lands jonkheid schoot een keer vier, vijf De schijf. Ho! ho! ho! ho! ha! ha! ha! ha! Wat koning zonder wederga'! La, la. Hij zocht, met ied'ren buur bevrind, Nooit land bij 't zijn' te voegen; En vorst, zoo als ge er zelden vindt, Zijn wetboek was 't genoegen. Zijn volkje heeft, zoo zacht geweid, Eerst toen zijn lijk werd uitgeleid, Geschreid. Ho! ho! ho! ho! ha! ha! ha! ha! Wat koning zonder wederga'! La, la. [pagina 293] [p. 293] Wat wonder dat zoo braaf een vorst Zijn beeldtnis zag bewaren? 't Hangt buiten, waar wat groote dorst Het landvolk doet vergaren; Daar brengt 't op ieder feest 't hem toe, En wordt den wensch, dat elk het doe, Niet moê! Ho! ho! ho! ho! ha! ha! ha! ha! Wat koning zonder wederga'! La, la. 1858. Vorige Volgende