De werken. Deel 12. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 2(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 287] [p. 287] De visscher. (Naar De Fontanes.) O visscher! die met somber klagen Den steven wendt, naar huis terug, Vergeefs legt gij ze honderd lagen: De gaauwerts blijken u te vlug. 't Verschiet, dat gij u voor dorst spieg'len, De hoop, die vroeg u rijzen deed, Verwenscht gij, als des bootjes wieg'len, Waar 't zachter dan een zuchtje gleed. Uw slaap beloofde u al de schatten Der visschers van Theocritus; Ach, door te driftig ze op te vatten, Slipt van den gouden droom de klus. Hier, mijm'rende onder oude boomen, Ben 'k niet gelukkiger dan gij: De muze, die 'k zoo graag zag komen, Blijft nog Horatius ter zij'. [pagina 288] [p. 288] Ten speelbal aan haar vreemde grillen, Gevoel ik deernis met uw leed; Laat deze gift den jammer stillen Des dags aan ijdel werk besteed. De scheem'ring daalt; keer, zonder zorgen, Uw stulpjen in met blij gezigt; Slaap weltevreên: ligt dat zich morgen Uw netten krommen onder 't wigt. Misschien dat morgen, eer het gloeijen Der zon de voog'len zwijgen doet, Mijn verzen hier nog gladder vloeijen Dan 't zuiver vocht van dezen vloed. 1858. Vorige Volgende