De werken. Deel 12. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 2(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 283] [p. 283] Béranger's vaarwel. O Frankrijk! 'k sterf, ik voel mijn adem glippen; Vaar, aangebeden moeder! wel. Och duld Uw heil'gen naam op mijne veege lippen; Wien hebt ge als mij het gansche hart vervuld? Eer 'k lezen kon, deed ik uw lofzang rijzen, Mijn leven lang! en eer de dood mij vell', Wenscht u mijn mond, schoon stervend, nog te prijzen: Gun zooveel liefde een traan ten loon. Vaarwel! Toen vorst bij vorst, tien tegen één verbonden, In gruwb're zege u 't lijf te pletter reed, Toen rafelde ik hun baarband voor uw wonden Tot pluksel uit, waarin mijn balsem gleed; Doch 's Hemels gunst deed u in tranen zaaijen, Opdat een oogst van heil den volken zwell' En de eeuwenreeks u zegene onder 't maaijen, Als eens Gelijkheid schoven bindt. Vaarwel! [pagina 284] [p. 284] Een enkle beê vóór mij de wade omhuive: Wees steun en staf voor wie ik heb geblaakt! Dat, Frankrijk! zijt ge schuldig d'arme duive, Die in uw beemd nooit goud heeft buit gemaakt! Opdat die wensch gehoord worde allerwegen, Hield ik, die 't hoofd vast bukke op Gods bevel, Den voet in 't graf, de zerk een wijl nog tegen - Maar de arm wordt moede en zwaar de steen. Vaarwel! 1858. Vorige Volgende