De werken. Deel 12. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 2(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 138] [p. 138] De sneeuw-koningin. (Een volkssprookje, naar het Deensch van H.C. Andersen.) De sneeuw streek met den avond neêr, De huisman kent zijn erf niet meer, En echter valt een hut van veer' Nog te onderscheiden; Soms breekt de flikkerende gloor Der lamp haar vensterruiten door, En dan weêr staat een meisje er voor: - Wien blijft ze beiden? 't Is ginder bij den molen stil Of 't scheprad vastvroor om de spil; Daar wascht, met water uit de kil, Een knaap zijn lokken, - De tooi is een, twee, drie, volbragt, En 't ruwe weder schijnt hem zacht; Hij tart om 't lieve kind den nacht, Nu zwart betrokken! [pagina 139] [p. 139] De storm steke op, de storm blaaz' fel, Het is om 't hart hem warm en wèl: Dies zingt hij luid, dies is hij snel Half weegs gesprongen; Maar van haar sneeuwwolkkoets ontwaart De Koningin, die boven de aard' Op vleug'len van de winden vaart, Den flinken jongen! ‘Al schijnt geen maan, al licht geen ster, Toch gaan mijne oogen hier en der, Toch sluit ik u,’ - roept zij van verr', ‘In fulpen boeijen; Hoe zoet zal bij den schemerschijn, Waarin ik op mijn leger kwijn, Het blozen van uw wangen zijn! Ik zie ze gloeijen! -’ Daar danst een telkens digter drom Van vlokjes suizelend hem om, En de eene als de and're roept: ‘ai kom, Naar 't bruiloftsbedde!’ Een wijle sluit hij de ooren digt, En weert hen af van 't aangezigt; Maar fluks verbleekt het leidend licht, Dat nog hem redde! 't Gaat uit, - en van den donk'ren trans Daalt breeder rei tot wilder dans; Een star verschiet met fellen glans, Met vreemd geflonker; [pagina 140] [p. 140] En 't is hem bij dien rossen gloed Als klinkt de lokstem dubbel zoet, Als aarzelt voor het eerst zijn voet... En nu is 't donker! - En toch verzwindt allengs de nacht, - De zon beschijnt de winterpracht; Wat slaapt hij na zijn bruiloft zacht, In sneeuw verscholen! Maar wie beschrijft het wreed verdriet Van 't meisje, dat haar hut verliet, En zwijgend naar het scheprad ziet, - Stil staat de molen! 1842. Vorige Volgende