De werken. Deel 12. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 2(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 84] [p. 84] Reis-lust. Golf bij golfje zag ik dansen Op het zonnig IJ, Luchtig stoof de rei in 't glansen 't Steigerhoofd voorbij: Of mij de eigen aandrift spoorde De eigen lust naar zee, Ging ik, die haar lokstem hoorde, In gedachte meê. Hoe het schuim om 't bootje krulde, Dat ter brik mij droeg! Hoe de wind de zeilen vulde, Daar 't genot uit sloeg! Stad en werf, - paleis en toren, Dook ten waterrand, Alles scheen in 't zwerk verloren: Goeden nacht, mijn Land! [pagina 85] [p. 85] In den vreemde rond te dwalen, Waar het fel azuur 't Statig palmenwoud doet pralen In een zee van vuur; - In den vreemde rond te dolen, Waar de luchtstroom vlijmt Uit des ijsbeers donk're holen, En de naalde zwijmt; - Onder 't worst'len met de zeeën Stormen 't hoofd te biên, - Op de schaars bezochte reeën 't Wilde volk te zien, - Alle taal en tong te hooren, Lang gewenscht genucht! Eind'lijk zijt ge mij beschoren... 't Krijtgebergte vlugt! Hoor! het schip neemt wraak van 't marren, 't Eischt gevierden toom; And're heem'len, and're starren, Groet ik in mijn droom... IJlings grijpt des eerbieds kilte, Grijpt me een sidd'ring aan, Voor het rijk van storm en stilte, Voor den Oceaan! Alle waat'ren, alle stroomen, 't Vloeijend vier van 't Zuid, 't IJs aan 't grimmig Noord ontkomen Stort in hem zich uit; [pagina 86] [p. 86] 't Oosten voedt hem als het Westen, Waant ge dat het baat? Overal blijft ruimte resten, Ruimte nooit verzaad! 't Is het schrikkelijk-verbeven', 't Is voldoende kracht, Die geboden wenscht te geven, Noch geboden wacht! Overmaat van louter sterkte, Die niet winnend zwicht, - En wie toch natuur beperkte, 't Land is in 't gezigt. Hoe die wereld op gaat doemen, Hoe zij ons verkwikt! Bosschen, als een krans van bloemen, Om 't gebergt' gestrikt, Steden, als een zwerm van bijën, Strijkend langs de kust: Valscher Goden heerschappijën, Maar zich Hem bewust! Hem verkondigt die pagode, Hem die minaret, Hem 't altaar der versche zode, Hem de steenen wet! Onder alle hemelstreken, Onder elk genot, Onder ieder tranenleken Stijgt de geest tot God! [pagina 87] [p. 87] Fantazie van rijper jaren! Voor uw hooger eisch Zwicht de tooverkracht dier baren, Vlugt de waan der reis; Heel den aardbol om te zeilen Was als knaap mijn dicht: 's Levens dieper zee te peilen Is des mannen pligt! Aan de Nieuwe-Stads-Herberg, te Amsterdam. 1841. Vorige Volgende