De werken. Deel 12. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 2(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 79] [p. 79] De gade aan den galant. (Voor Muziek.) Naar sir E. Lytton Bulwer. 1 Vond toorn noch smaad bij u geloof, Toen mij uw bede griefde, Dat louter kalmte 't vuur dan doov' Van uw verboden liefde! 'k Geef toe, dat gij bij menig maagd Het ver van Aelbrecht wint; Maar 'k weet, dat mij het licht mishaagt Bij 't afzijn van mijn' vrind. Laat mij dies vrij, hoe vreemd het zij: Hij werd, hij wordt bemind! 2 Uw zomerliefde schertst en lacht En droomt slechts van genuchten, [pagina 80] [p. 80] Hij spaart mij in zijn leed geen klagt, Hij in zijn' angst geen zuchten. En toch, hoe welkom is die borg, Dat hij me niets verheelt! Ik acht haar zaal'ger, die zijn zorg, Dan die uw' wellust deelt! Ga mij voorbij, daar, hoe 't ook zij, Mijn Aelbrechts lot mij streelt. 3 Maar gij leest koelheid in zijn' blik Als ik hem vierigst beide; Hij ducht, zegt gij, niet eens den strik, Dien zijn verzuim mij spreidde. Ach! ijverzucht is grievende eer! Hij weet dat elk der blaân Mijns harten 't beeld draagt van mijn' heer; Waartoe die op te slaan? Leer gij van mij, schoon 't laauwheid zij, Voor hulde zie ik 't aan! 4 Doch Aelbrecht, meent gij, staart soms gram En durft mij streng berispen. Gij zoudt, gedweeër dan een lam, Mij nooit zelfs fluist'rend gispen. Ei, wie heeft u zijn' ernst vertolkt En las geen liefde er in? De zorg, die zijn gelaat omwolkt, Geldt mij en mijn gezin. Schoon hij, bij wijle, somber zij, Die stroefheid tuigt van min. [pagina 81] [p. 81] 5 Maar hoe, door 't last'ren van zijn trouw Denkt gij mijn hart te winnen! Heel 't leven, zegt ge, is lange rouw Voor wie vergeefs beminnen. Niet dus, - de ontbloeide roos versterv', Hoe knoprijk is de steel! Mijn kroost! - wat ik in Aelbrecht derf, Valt weêr me in u ten deel: Laat mij, dies vrij, mijn' minnaar! gij? Zie, hoe 'k mijn kind'ren streel! 1840. Vorige Volgende