De werken. Deel 12. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 2
(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 77]
| |
2Niet traag, al is de wind der kust
In slaap gesust;
Niet voortgezweept, schoon van de vloeden
De storm zich tot het zwerk verheft,
Blijft ze even statig voorwaarts spoeden,
Draagt zij gelaten wat haar treft!
| |
[pagina 78]
| |
3En schamen wij 't geveinsd verdriet
Bij haar ons niet?
Wij, die uit luim het hoofd doen hangen,
Schoon 't zoet des levens tot ons stroomt,
Wij, huich'laars, op wier fletse wangen
Het gansche jaar geen lachje koomt?
| |
4Zoo ooit die zonde van 't gemoed
Mij struik'len doet,
Geduldige aan den trans verheven!
Dan snelle u mijn verbeelding na,
En leer' van u blijmoedig zweven,
En vinde voor 't vergrijp genâ!
1840.
|
|