Opheldering.
Wagenaar verhaalt, in het XVIIde boek zijner Amsterdams Geschiedenissen, uitvoerig het Vorstelijk onthaal, dat de Koninklijke Prinses, Weduwe van Willem II, en Willem III haar Zoon, in Junij 1660 te Amsterdam genoten. ‘Op den achttienden,’ zegt hij, ‘deedt de jonge Prins een' keer door de stad te paarde, aan 't Hoofd der Amsterdamsche Ridderschap, die met Oranjesjerpen en pluimen versierd was.’ Vondel vereeuwigde dien rid in zijn Dichtstuk: De Ridderschap van Amsterdam.
Heer Waveren en Tulp bewaeren 't spoor
Des Princen als geoeffende manhaften.
Men houde het mij ten goede, dat ik den eersten de hand aan den tengel van het Vorstelijk knaapje deed slaan.
De toestand van Willem III, onder het bestuur van de Witt, het verbod om voor den Prins te bidden, enz. zijn bekend, even als Lodewijk XIV's inval in de Nederlanden, het gevaar waarin Amsterdam verkeerde, en de ontruiming van Naarden door de Franschen, op 11 Sept. 1673, door het beleid van Willem III.
Het laatste conplet verpligt mij andermaal naar Wagenaar te verwijzen, in het XXste Boek zijner bovengenoemde Amst. Gesch. Hij gewaagt er van den voorslag van Amsterdam, om den boedel des Prinsen van eene schuld van twee millioenen te ontheffen, opdat deze Willem III niet langer zou weêrhonden naar een huwelijk te trachten, als aan zijnen staat betaamde.