De werken. Deel 11. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 1(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 310] [p. 310] De zusters. 1760. Twee rozen, beide schoon, aan ééne struik ontloken, Bestraald door de eigen zon, door de eigen dauw gevoed, Was nooit voor Adelheide een feestdag aangebroken, Niet door Ottilia met blij gelaat begroet; Had nimmer 't nijdig lot der blonde wensch weêrsproken, Of droefheids wolk onttoog der bruine blik zijn gloed. En toch - nu 't bruidsieraad blonk op de gouden haren Der jongste graventelg, had de oudste scherts noch lach; Was 't louter teederheid haar arg'loos hart te sparen? Was 't eerbied voor den traan, dien ze in hare oogen zag? Of sidderde Adelheide een lijden te openbaren, Ottilia bewust, lang vóór haar bruiloftsdag? [pagina 311] [p. 311] De wufte westewind kust leliën en rozen; Maar roos noch lelie treurt, wanneer de dart'le vliedt. Een zelfde hoofsche gast deed beide zust'ren blozen; Zij leenden beurt'lings 't oor aan zijn wegslepend lied; In 't eind had hij tot bruid Ottilia verkozen; - Wat maagd begrijpt het wee van Adelheide niet? 1838. Vorige Volgende