De werken. Deel 11. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 1(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 293] [p. 293] Arme Geerte. Wordsworth verhollandscht. Op den hoek van den Dam, bij het dagen in 't Oost' Zingt een lijster, sinds jaren haar kooi er getroost; De arme Geert moest er langs om uit schomm'len te gaan, Leende 't oor aan het lied, en bleef peinzende staan. 't Is een toovergezang; maar wat deert haar? zij ziet Een' zachtglooijenden heuvel, een groenend verschiet; Uit de Kalverstraat kronkelt een zilveren vloed, En 't Paleis wijkt als mist voor der uchtendzon gloed. Daar is 't pad naar de weî, dat zij huppelend ging, Waar zij bloemen op zocht, waar zij vlinders op ving Dáár is 't éénige huis, dat ze op aarde bemint, Eene armzalige stulp, waar ze in dartelde als kind. In den hemel is Geerte terwijl zij 't aanschouwt! Maar de heuvel verdwijnt als de stroom en het woud, En de mist en de hut, het werd uchtend in 't Oost', Ware ook zij, als de lijster, haar' kerker getroost! 1838. Vorige Volgende