Op een' overouden trouwring.
Doane gevolgd.
Het devies: Twee vereenigde harten.
Het motto: O liefste mijn, Mijn hert is dijn.
O lief is mij, hoe lomp hij zij,
Dees zware ring, weleer gedragen!
Geen wulpsche praal, maar echt metaal,
Gelijk de harten van die dagen!
Hij voert mij heen naar 't grijs verleên,
En weêr rijst uit den stroom der tijden
Een vroom geslacht, vol ernst en kracht,
Verhevenst in zijn bitterst lijden.
Maar 'k prijs hem 't meest, wanneer hij 't feest
Beschrijft van wèlbeloonde liefde,
Hoe 's jonkmans min geen' wisselzin,
En 's jonkmans hart geene ontrouw griefde;
Hoe warm hij bad, hoe snel zij trad,
Zijn bede schier niet woû gehengen,
| |
Maar, aangedaan, hem voort liet gaan,
En hij haar toch naar huis mogt brengen!
Hoe 't zoete woord, slechts half gehoord,
Werd met den eersten kus bezegeld;
Hoe de oude tijd, die nimmer vrijt,
Zijn' stap naar 's minnaars wensch niet regelt;
De bruiloftsdag te dralen plag,
Maar moederlief in 't eind haar tooide;
De speelnootstoet, voor hunnen voet,
Den vollen bloemkorf ledig strooide,
En 't jeugdig paar, met vroom gebaar,
In 's Heeren heilig huis verschenen,
Er hart en hand, door Gods gezant,
Voor aarde en hemel deed vereenen!
O dier is mij, hoe lomp hij zij,
De zware ring, dien 'k vaak beschouwe,
Zijn zinnebeeld mij boeit en streelt,
Twee harten één, onkreukb're trouwe!
In weelde en nood, tot in den dood,
Dees beiden wisten van geen scheiden,
Jaar uit jaar in, hen echte min
Door 's werelds doolhof bleef geleiden!
En vlood hun jeugd, en week hun vreugd,
Hun heil niet hing aan aardsche gave
Boog de ouderdom hun schouders krom,
Zij gingen hand in hand ten grave
Van 't zoet der rust, in God bewust, -
De vromen sluim'ren zalig zamen!
En heilig mij, hoe lomp hij zij,
De ring, waarmeê hun schimmen kwamen!
't Eenvoudig woord mijn hart bekoort,
Zijn gladden rand diep ingedreven:
| |
O liefste mijn, mijn hart is dijn!
Dijn, hoogste wellust van mijn leven!
Als lente de aard' herschept ten gaard,
De zomerzon het meir doet gloeijen,
De herfst in 't woud zijne uitvaart houdt,
De winter 't landschap slaat in boeijen;
O liefste mijn, mijn hart is dijn,
Slechts dijn voor aarde en hemel beide!
Ai verg mij niet, na dit mijn lied,
Dat ik van d' ouden trouwring scheide!
|
|