De werken. Deel 11. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 1(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 203] [p. 203] Levensbeschouwing. Aan een vader. Een heilwensch bij de wieg? Wat wilt ge u zelf bedriegen? De tranen van het kind, ziedaar zijn voorgevoel! - Wie louter weelde spelt, heet zijne ervaring liegen, Of doet den langen togt, onwetend van zijn doel. 't Wicht schreit totdat het slaapt, en 't lacht soms onder 't schreijen: De dichtkunst heeft geen beeld, dat beter 't leven schetst. Eens durfde uw hart als 't mijn zich met een Eden vleijen: Ons beide heeft de slang der kennis vroeg gekwetst. Zij doet het allen, vriend! De schitt'rende idealen Verdwijnen, als de voet den grens bereikt der jeugd, En waarheids zonnelicht moog' 't pad des mans bestralen; - Ach! weelde en vreugd zijn heen - ons blijft slechts pligt en deugd. [pagina 204] [p. 204] O, laat mijn hart den Heer dan voor uw liev'ling vragen, Dat hij reeds vroeg, altijd, het leven dus beschouw', - Al moog' zijn jonge borst dan schaars van wellust jagen, Nooit stelt hem 't lot te leur - nooit foltert hem berouw. De beêvaartganger zet door brandende woestijnen Met staf en waterflesch den togt blijmoedig voort: Soms moge ons 't leven meer dan zulk een reize schijnen, Heil, ruste, zaligheid woont slechts in beter oord! 1836. Vorige Volgende