De werken. Deel 11. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 1
(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 186]
| |
Gedichten uit ‘Rienzi’.Ga naar voetnoot1I
| |
[pagina 187]
| |
't Ontvlamt den trots in zucht naar bloed,
Ter wassching van de smet,
Vergif wordt in den kelk gemengd
En 't blinkend staal gewet,
Om 't grijnzen - 't smaad'lijk grijnzen!
| |
II
| |
[pagina 188]
| |
De somb're verschijning verduistert de lucht,
Maar de aard', die met beving haar nader zag treên,
Begroet haar als geest van het magtig verleên!
Heil! - driewerf heil!
Onder 't juichen en 't knielen beweegt zij en aêmt;
De lauwerkrans gloort door de wolk die haar dekt;
Als een zon uit de omarming des nachtgods gewekt
Schept ze uit duisternis licht, en een lijf van 't geraamt.
Heil! - driewerf heil!
De geest van 't verleên
Kwam terug tot de stad,
Waar hij priesters, altaren en offeraars had,
Zal in Rome den troon weêr bekleên!
Meld, o Faam, dan wijd en zijd,
Opdat de aarde zich verblijd',
Meld, waar regt voor onregt bukt,
Waar der boozen list gelukt;
Waar de dag voor duister zwicht,
Waar de deugd geketend ligt; -
Meld in kerker, huis en hof
Allen volken juichensstof:
Dat op de heuv'len, door Helden betreden,
In de kerken voor God en Zijn Heil'gen gesticht,
In de halle der Caesars van 't roemvol verleden,
Op de plek, waar 't gebeente der Martelaars ligt,
De geest uit zijn sluim'ring zich op heeft gerigt!
Dat Vandalen noch Gothen er langer gebiên,
En 't aardrijk nog eenmaal Romeinen zal zien!
| |
[pagina 189]
| |
III
| |
[pagina 190]
| |
En gelijk de onzeek're vloed
Vaste grond werd voor Zijn voet,
Legt de woedende krijg zich ter ruste op uw beê,
Driewerf gezegende Boô van den vreê!
| |
IV
| |
[pagina 191]
| |
't Leven is zoo ras voorbij! -
En toch - zuchtende antwoordt gij:
‘Kies de somb're melodij!
En laat mij de klagt, - helaas! -
Helaas!’
't Schemerfloers bewolkt 't azuur;
Zoo brengt twijfling zorgen!
Wie voorziet in 't avonduur
't Wel of wee van morgen?
Helaas! Helaas!
Slaak een blijder' toon, mijn luit!
Liefdesdroom heeft spoedig uit!
Dra bespeel ik u niet meer, -
Wees dan vrolijk als welcer!
Ach! uw laatste toon zucht weêr
't Droef profetische, helaas! -
Helaas!
| |
V
| |
[pagina 192]
| |
Op 't beekje zien we in 't middaguur
De schaâuw der wolken dalen,
En zoo mijn borst een wolk weêrkaatst,
't Is die uit 's hemels zalen!
Uw beeldt'nis in mijn hart gedrukt,
Is zoo getrouw genomen,
Dat ze en de schaduw en het licht
Op 't glas terug doet komen!
| |
VI
| |
[pagina 193]
| |
Om uw hand dingen grooten en rijken; - geen goed
Heeft uw zanger, al stoft hij op vorstelijk bloed, -
Maar slechts u bidt hij aan als de schoonste der aard',
Geen bedrog kent zijn luite, geen vlek kent zijn zwaard;
't Zegt luttel waartoe mij het lot heeft verwezen,
Wanneer gij getrouw blijft aan mij!
Ik zou heel een wereld tot vijand niet vreezen,
Sloeg slechts uw zacht hart aan mijn zij,
Bell' amie! Bell' amie! Bell' amie!
Al het antwoord der maagd was een blos en een zucht, -
Het was stil op de stroomen en stil in de lucht;
Maar niet min hadden zij zich gewaagd op den vloed,
Zoo de orkaan en omhoog en omlaag had gewoed; -
O lelie! sints toen door de stormen gebogen,
(Welligt voor dit harte te teêr!)
Verliet ge, als 't verleden herrees voor onze oogen,
Den hof voor de rots als weleer?
Bell' amie! Bell' amie! Bell' amie!
| |
VII
| |
[pagina 194]
| |
Verguld, o zon! onze speren,
Vul, o koelte! onze vaan,
Santo Spirito, Cavalieri!Ga naar voetnoot1
Trompetters! heft aan,
Trompetters! heft aan, -
't Is zalig om lauw'ren ten strijde te gaan,
Verzeld, als een koning op 't brieschend genet,
Van 't schett'rend geklater der schorre trompet
En de romm'lende trommen, die donderend slaan!
Verguld, zon! onze speren,
Vul, koelte! onze vaan,
Santo Spirito, Cavalieri!
Ten strijde! voor vrijheid en wetten ten strijd!
De zaak van de menschheid, wier helden ge zijt;
Wie d'Assyriër sloeg zweeft aan 't hoofd van uw scharen,
Terwijl Serafs en Heil'gen vol vreugde op u staren, -
Die de trotschen braveert, de verdrukten verdedigt,
Is de vriend des Gekruisten, die God heeft bevredigd!
Verguld, o zon! onze speren,
Vul, o koelte! onze vaan,
Santo Spirito, Cavalieri!
Trompetters! heft aan,
Trompetters! heft aan, -
't Is zalig om lauw'ren ten strijde te gaan,
Verzeld, als een koning op 't brieschend genet,
Van 't schett'rend geklater der schorre trompet
En de romm'lende trommen, die donderend slaan!
Verguld, zon! onze speren,
| |
[pagina 195]
| |
Vul, koelte! onze vaan,
Santo Spirito, Cavalieri!
Ten strijde, gij 't kroost des Romeins! door wiens moed
De vijand zich boog bij 't gebons van zijn voet!
Die zijn rijk slechts door golven en lucht liet bepalen,
Toen hij trad over de aarde als een vorst door zijn zalen;
Schoon uw glorie zijn graf zich tot schuilplaats zag wijzen,
Als de zon uit de zee zal ze op 't slagveld herrijzen!
Verguld, o zon! onze speren,
Vul, o koelte! onze vaan,
Santo Spirito, Cavalieri!
Trompetters! heft aan,
Trompetters! heft aan, -
't Is zalig om lauw'ren ten strijde te gaan,
Verzeld, als een koning op 't brieschend genet,
Van 't schett'rend geklater der schorre trompet
En de romm'lende trommen, die donderend slaan!
Verguld, zon! onze speren,
Vul, koelte! onze vaan,
Santo Spirito, Cavalieri!
| |
VIII
| |
[pagina 196]
| |
Ontzind, wie die verspieders duldt
En 't hoofd steekt in de kluister; -
De wolk, die 's daags den trans omhult,
Bespoedigt slechts het duister.
Geniet, eer glas en harte breekt,
Waarin de min zich spiegelt; -
Ziedaar de leer, door 't graf gepreêkt,
Van lauwerloof omwiegeld.Ga naar voetnoot1
'k Drink zaligheid, terwijl ik speel,
Uit de oogen, die mij minnen -
Is vreugde omhoog der Heil'gen deel,
Zij voert den Hemel binnen!
| |
IX
| |
[pagina 197]
| |
Zegt Vorsten, uit het hecht kasteel! zegt Burgers, uit de stad!
Romagna's sieraad, Tusca's roem, op sterkte en rijkdom prat!
Welk spook jaagt u die sidd'ring aan? wat spelt dat dof geschal?
‘Het bloedrood vaandel, - 't zwaar gebons van 't heir van Montreal!’
O! uws levens schoonsten tijd!
O! de donders van uw' strijd,
Wilde, vrije Lansen!
O zegeteek'nen, die het graf der Normandijers tooit!
Wat wind is 't, die uw schilden schudt en vaan bij vaan ontplooit?
‘Geen wind beroerde schild of vaan, maar 't sluim'rend heldental
Ontwaakt, bij 't lofgezang der faam, op 't heir van Montreal!’
Rogier's moed verwierf een kroon,
Gij spreidt d'eigen moed ten toon,
Dapp're, vrije Lansen!
Gij, die u gaarne een' naam verwierft in 't bloedig oorlogsveld!
Gij, die een schat te zaam'len zoekt, waar 't overvloeit van geld!
Wie wederzin in wet en rust bedreigt met wissen val,
Gordt aan het zwaard en spoort het ros naar 't heir van Montreal!
't Schoonste meisje wordt de bruid,
't Goud des gierigaards de buit
Van de vrije Lansen!
De vrije!
De vrije!
O de vrije Lansen!
| |
[pagina 198]
| |
X
|
|