De werken. Deel 11. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 1(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 143] [p. 143] XXXVIII Zang der weduwe. Naar het Zweedsch van M. Choraei. Eenzaam - arm - en ligt aan 't weenen Ben ik toch vernoegd van ziel, Schoon mijn vaderlooze kleenen Stoeijen om mijn snorrend wiel; Schoon de beste man me ontviel, In mijn hutje - bij mijn kleenen - Prijze ik God met dankb're ziel. Hij, wiens wijsheid niet kan falen, Die der weezen Vader is, Zal zijn eng'lenschaar doen dalen, Dat hun voet het spoor niet miss'; Hun ten gids in duisternis Zal zijn boden Hij doen dalen, Die der weezen Vader is. [pagina 144] [p. 144] Zoeten troost schenkt mij 't beseffen, Dat ik zalig ben geweest; Heug'nis die mij 't hoofd doet heffen, Als mijn hart den winter vreest; Van geen zorgen weet mijn geest, 't Klagen wijkt voor 't stil beseffen, Hoe gelukkig 'k ben geweest! Spoedig zien we elkander weder, Hartsvriend! in dat heerlijk land, Waar we onscheidbaar, trouw en teeder, Wand'len zullen hand aan hand; In des Hemels lustwarand Vindt de ziel haar weêrhelft weder, Zweven ze eeuwig hand aan hand. 1833. Vorige Volgende