De werken. Deel 11. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 1(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 92] [p. 92] XXVII De bede van den graaf. Liederen uit de middeneeuwen. Zeg mij, minnelijke Aleide! Waarom dat gij nu mij vliedt? Groen is 't woud en bont de weide, Vrij de stroomen, - stil de heide - En mijn hart vergat u niet! Ach! het blijft voor 't uwe jagen, Schoon de grafelijke hoed, Schoon de staf, mij opgedragen, Mij van 't wigt der staatszorg klagen, Mij de sluim'ring missen doet. Wilt ge dubbel mij doen voelen, Wat mijn rang mij derven deed? Waant gij, dat hij zou verkoelen, Waant ge, dat geen driften woelen Onder 't hermelijnen kleed? [pagina 93] [p. 93] Vreest ge ligt, onnooz'le schoone! Voor den schepter of de wrong? Eer ik weêr me aan u vertoone, Leg ik mantel af en kroone, Die mij 't lot te torschen dwong! Wil ik weêr de jong'ling wezen, Arm aan pracht en rijk aan schoon, Wien uw lieve lippen prezen; Die in 't zorgeloos voordezen Uwen boezem had ten troon! Want al zwaai ik graag mijn degen Voor mijn leen, mijn huis, mijn leus, 's Levens wellust is gelegen In een hart ons teèr genegen, In het meisjen onzer keus! Of gij 't waart? Vraagt het den dagen, Waarin 'k om uw woning zwierf, En ten loon van 't minnend klagen, Van 't in storm en nevel jagen, Naauw een blik van u verwierf. Of gij 't zijt? vraag aan mijn paadje, Hoe een trotsche juff'renschaar Mij in burgtzaal en bosschaadje Vriend'lijk moed geeft ter vrijaadje, En hoe koel ik ben voor haar! [pagina 94] [p. 94] Of gij 't zijn zult? Lieve Aleide! Vraagt 't uw spiegel, zoete maagd! Vraag het aan uw rijk geleide, Vraag 't aan liefde en onschuld beide, Waar ge 't meest mij door behaagt! 1833. Vorige Volgende