De werken. Deel 11. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 1(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 89] [p. 89] XXVI De drie jonkers. ‘De min boven all'!’ riep de jonker van Rieve, En kuste zijn lieve En stoeide met haar; En van dat de burgtklok ter rust had geslagen, Tot dat men 't ontbijt op de tafel ging dragen, Ontweken de zaal'gen der dienaren schaar. ‘De jagt boven all'!’ riep de jonker van Doren, En blies op den horen En spoorde zijn ros; En van dat de zonne verscheen aan de kimmen, Tot dat zij, nog zachtkens, de kerkspits deed glimmen, Joeg jonker van Doren het wild door het bosch. [pagina 90] [p. 90] ‘De wijn boven all'!’ riep de jonker van Ekers, En vulde de bekers En leegde den zijn'; En van dat het licht in de zaal werd ontsteken, Tot dat men den dag door de vensters zag breken, Klonk jonker van Ekers ter eer van den wijn. Zij riepen het vrolijk in d'ochtend van 't leven; 't Was wit in de dreven, De winter verdween; Doch maanden vervlogen en weder kwam de eerste, Nog minden en joegen en dronken ze om 't zeerste, En zoo streken jaren in blijdschap daarheen. Maar toen zij hun dertigste zonnelicht zagen, Was 't minnen en jagen En drinken volbragt; Toen legde men jonker van Rieve's gebeente, Met pracht en met praal, onder 't marm'ren gesteente, Hem waard' - hij, de laatste van 't edel geslacht. Vergeefs zocht de jonker van Doren op krukken Door 't huis nog te hukken Aan d'arm van zijn vrouw, Die, als zij te met van de jagtkamer spraken, Verzekerde, dat hem geen hoornen ontbraken, Ofschoon hij geen hert meer onthorenen zou. Een poos zag men jonker van Ekers nog drinken En zorgeloos klinken; Maar 't ging hem niet wel; [pagina 91] [p. 91] Men hoorde van dorst op zijn sterfbed hem klagen, En zegt, dat de duivel zijn ligchaam kwam vragen, Dat rood was en gloeijend, als 't vuur van de hel. Wanneer men den Priester van Egmond te voren Dit liedje deed hooren, Betrok zijn gelaat, En sprak hij: ‘Drinkt, jaagt noch bemint, mijne knapen!’ Maar, jongens! voor lust en voor liefde geschapen, Ik zeg u: Doet alles, maar doet het met maat! Gothenburg, 1832. Vorige Volgende