De werken. Deel 11. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 1(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] XIX Drinklièd in een kring van jongelingen. Onder vriendendak gezeten, Bij een beker ouden wijn, Mag de vreugde gastvrouw beeten En de zorg vergeten zijn; In toasten en zangen, Herhaald en vervangen, Geve 't harte zich lucht! De dweeper moog' klagen... In d'opgang der dagen Is 't leven genucht! Alles bloeit voor 's jonglings schreden; Muzen dalen op zijn stem; 't Lot vervult zijn stoutste beden, Heel de wereld hoort aan hem! [pagina 68] [p. 68] De eerste beker dien wij drinken Komt der schoone meisjes toe, Wie hier niet op meê wil klinken Is de blaauwe schenen moê! De lonkjes - de lachjes De kusjes en de achjes Zijn hemelgeluid, En 't zaligst te prijzen Wie 't eerste kan wijzen Zijn bloeijende bruid! Allen lieven, bruine en blonde, Trouw en hulde; vreugde en min! Leegt den beker in het ronde En geen droppel blijve er in! Holland heeft ons opgevoedsterd, Haar behoort het tweede glas! Schaam' zich wie geen liefde koestert Voor dat goddelijk moeras! De vaad'ren - de helden Op Nieuwpoortsche velden, Op Chattamsche reê - Wie nu hun gelijken En vallend niet wijken, Wij drinken ze meê! Rust hun assche! Roem hun namen! Eer en tranen op hun graf! En wie Hollands val beramen, Antwoord - als hun moed ze gaf! Immer woonden bij onze ouden Orde, vrijheid, volksgeluk. [pagina 69] [p. 69] Wie geen kelk ze waard zou houden, Hij verdient het slavenjuk! Waar ze armen ons vragen, Het leven te wagen, Is heilige pligt! Wie harer zich wijden, Wordt wellust het strijden, Het sterven zoo ligt! Leve, leve lang de Koning, Die haar mint, beschermt en kweekt! Liefde wordt zijns zorgs belooning Daar zijn volk hem zalig spreekt! Eenmaal nog het glas geheven! Vriendschap eischt den laatsten dronk, Ach! hoe droevig ware 't leven Zoo haar star niet voor ons blonk! Op nieuw dan de handen, Als heilige panden Gelegd in elkaâr; De proeftijd zal komen - De zaligste droomen Bevinde hij waar! Wat wij in de jeugd eens waren, Zullen we in de grijsheid zijn! Vriendschap sterkt door tal van jaren, Als des gullen gastheers wijn! 1830. Vorige Volgende