| |
| |
| |
XVII
25 september 1830.
1
De ware vrijheid en de glorie
Omzweefden Willems koningsstaf;
Geen blad zoo rein in 's lands historie
Als 't geen haar zijn regeering gaf.
Maar eensklaps klinken oproerkreten,
Wordt orde en wet en pligt vergeten,
En 't woest gepeupel zwaait het staal,
En 's konings wapen is verbroken,
En Brussel ziet zijn wallen rooken; -
De Potter, 't is uw zegepraal!
| |
2
Uw struik heeft eind'lijk vrucht gedragen,
't Verbond, zoo sluw door u beraamd,
En de aard zal van de wraak gewagen
| |
| |
Die ge op uw Voogd, uw Dwingland naamt.
U danken wij des Konings tranen,
U die driekleurige oproervanen,
Dat plund'rend graauw, tot moord gereed,
Die onverdraagzame outertolken,
Die tweedragt tusschen beide volken,
Die horde, die in Brussel treedt!
| |
3
Laat geen heerschzuchtige edellieden,
Geen priesters, die 't verstand bespot,
Aan 't woedende gemeen gebieden,
Maar kom gijzelf en wees zijn God!
Hielp adeltrots uw opzet schragen,
Viel priest'ren domheid in uw lagen,
Gebruik als wijze 't oogenblik!
Stoot, eerste en stoutste wetvertreder,
Al wat u hielp in d' afgrond neder,
En sticht een tempel voor uw ik!
| |
4
Eerzuchtige! wien weig'ring kwetste,
Wees met den dank van 't Volk voldaan;
Vervul hetgeen uw veder schetste:
Gelijkheid lagche in 't eind ons aan!
Laat handel, kunst en vlijt verkwijnen,
Maar Vrijheids zon uw erf beschijnen,
Daar is geen leven zonder haar!
Uw Staat kenn' orde, wet noch vrede,
Maar hebb' een outer voor de Rede,
En gij, bedien gijzelf 't altaar!
| |
| |
| |
5
Verschijn! - U toeft een zegewagen
Van bloed en tranen rood en warm,
Verschijn, of ras zal 't volk vertragen;
Een opstand eischt een krachtige' arm.
Vervuld zijn schier uw gouden droomen,
Wat aarzelt gij terug te komen?
Of is de kroon nog niet gereed,
Die, na 't vertrappen aller wetten,
Ge u op den schedel denkt te zetten,
Vooreerst met Vrijheids muts omkleed?
| |
6
Gij weigert, en uw volgelingen
Zien sidd'rend in het zwart verschiet;
Geen hunner kan de vlam bedwingen,
Die ge onbedacht ontvonken liet!
't Gemeen, gelijk aan woeste baren,
Regeert! - Waar weelde en voorspoed waren
Is dra vernieling, roof en moord;
't Gepeupel heerscht in Brussels muren!
Niet langer mag die gruwel duren...
En Neêrlands helden rukken voort!
| |
7
Daar rolt de donder der kanounen,
Daar drinkt de grond het burgerbloed
En is de gruwb're strijd begonnen,
Die d'overwinnaar schreijen doet.
Daar vecht het kroost van de eigen moeder,
Daar valt de broeder op den broeder,
| |
| |
Misschien de zoon den vader aan, -
En gij, wiens trots het oproer wekte,
Wiens hand zich naar den schepter strekte,
Gij juicht, gij lacht, en zijt voldaan!
| |
8
Bespot wat Mozes ons verhaalde,
Gewroken is 't gewijd gezag;
Zoo ooit bewijs voor Satan faalde,
Uw lach, het is des Duivels lach!
Maar is Voorzienigheid geen logen,
Dan toeft u voor 't vermetel pogen,
Voor het verleiden van een Volk
De bijl der wet - de slavenketen,
De folteringen van 't geweten,
De wroeging of des moord'naars dolk!
|
|