De werken. Deel 11. Verspreide en nagelaten poëzy. Deel 1(1896)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] XII Ode. Aan een jong meisje. Naar 't Fransch van Victor Hugo. Lief kind, dat niet weet hoe gelukkig gij zijt! Benijd ons toch nimmer den leeftijd der smarte! Geboeid en oproerig is beurt'lings ons harte, Voor u is het feest, en voor ons is het strijd! Ach! bitterder vaak onze lach dan uw leed! Een vrolijke stem in het luchtruim vervliegend, Een dartelend windjen op rozen zich wiegend, Zoo vloeijen uw dagen; - gij smaakt en vergeet! Uw heden snelt zalig als 't gister daarheen; Welluidend en lief'lijk is 't ruischen der snaren, Halcyone's nest drijft gerust op de baren, - Zoo zoet is uw lot en zoo zorgloos meteen. [pagina 50] [p. 50] Geniet nu ge 't moogt, en dring niet in 't verschiet, Smaak al het geluk waar de Lente op mag roemen, Uw uren gelijken gestrengelde bloemen, De Tijd zal ze ontblaâren - maar gij, doe het niet! Verwacht hem! gij zijt, als wij allen, bestemd De liefde, de vriendschap, de trouw te zien schennen, Onheelbare wonden uit trotschheid te ontkennen, Te lagchen als weemoed de borst u beklemt. Wees vrolijk nogtans nu de blijdschap u wekt, En deele de droefheid geen nevelen mede Aan 't minnelijk oog vol van onschuld en vrede, Dat beeld van 't azuur 't geen uw ziel ons ontdekt. 1830. Vorige Volgende