Florence
(1942)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 291]
| |
XVIIIGa naar voetnoot+aant.1.[regelnummer]
o Eenheidsdag! die uit het rijk der toonenGa naar voetnoot1.Ga naar voetnoot1, 2.
Verrassende ons in uwen luister baadt,
Hoe stemt gij tot verzoenen en verschoonen:
4.[regelnummer]
Of mag, terwijl zoo grootsch een schimmenstoetGa naar voetnoot4.
We uit eeuw bij eeuw ginds boogsgewijz' zien troonen,Ga naar voetnoot5.
Een wufter schaar niet zweven aan haar voet?Ga naar voetnoot6.
7.[regelnummer]
't Is heel een hof: deez' drom van edellieden
Die daar om 't zeerste een prins der kerk begroetGa naar voetnoot8.
Wiens gulle lach de staatlijkheid doet vlieden:
10.[regelnummer]
Ferrara viert den feestdag van haar Heer,Ga naar voetnoot10.
Al wat zij schoonst en schittrends heeft te biedenGa naar voetnoot11.
Vereenigt in dien zuilengang zich weêr!Ga naar voetnoot12.
13.[regelnummer]
Wat schalke scherts, die uit deez' donkre bogenGa naar voetnoot13.Ga naar voetnoot13, 14, 15.
Haar pijlen schiet, weêrkaatsend heinde en veer, -
Wat zoete lach! - wat hemelscheppende oogen! -Ga naar voetnoot15.
| |
[pagina 292]
| |
16.[regelnummer]
En toch, loeg hier geen hoogre zege ons aan,Ga naar voetnoot16.Ga naar voetnoot16, 17.
Zou d'ernst van 't uur deze ijdelheid gedoogen,
Al blijft beschroomd in schemerschaâuw zij staan?
19.[regelnummer]
Omgeven door de bloem der hofjonkvrouwen,Ga naar voetnoot19.
Die nederduikt schoon ceder noch plataanGa naar voetnoot20, 21.
Heur tint ten scherm de twijgen meer ontvouwen;Ga naar voetnoot21.
22.[regelnummer]
Wier elpenhand speelt met een pluimenbosGa naar voetnoot22.
Waar 't hartsgeheim ze aan pleegden te vertrouwen
Eer 't onvoorziens verraên werd door een blos, -
25.[regelnummer]
In ruimer kreits omringd van haar aanbidd'ren,Ga naar voetnoot25.
Op wier gelaat ook in deez' staatsiedos
De strijdzucht blaakt gevierd door 's hertogs ridd'ren,Ga naar voetnoot27.
28.[regelnummer]
Verrijst een man in vollen levensbloei:Ga naar voetnoot28.
Wat mag de blaên, die hij ontrolt doen sidd'renGa naar voetnoot29.
Of door deez' stilte een vlaag des winters woei?
31.[regelnummer]
Hij hoort hun beê, die hem zoo dikwerf streelde,Ga naar voetnoot31.
Dat hij op nieuw voor oorlogsroem ontgloei',
Dat hij nog eens hen bade in minneweelde!
| |
[pagina 293]
| |
34.[regelnummer]
Hij wees die af! - wijl in dit hooge lichtGa naar voetnoot34.
Hij langer niet den jammer zich verheelde
Wat gaven hij verkwistte aan speelziek dicht!Ga naar voetnoot36.
37.[regelnummer]
Geen fierheid meer, die spreekt uit zijn gebaren,Ga naar voetnoot37.
Hij buigt het hoofd straks moedig opgerigt,
Der blikken glans verdoofd in 't somber staren:Ga naar voetnoot39.
40.[regelnummer]
Wel zwaaide hij verbeeldings tooverroe',Ga naar voetnoot40-42.
Wel deed zijn wenk een wereld 't niet ontvaren,Ga naar voetnoot41.
Maar blonk die ooit zijn tijd bezielend toe?
43.[regelnummer]
Al werd deez' schaar, als 't west den hof verguldde,Ga naar voetnoot43.
Hoe vaak hij zong, het luist'ren nimmer moê,
Den halven nacht hem wijdende in haar hulde; -
46.[regelnummer]
Al vonkelde ook geen dichterlijker vierGa naar voetnoot46-48.
Dan hem 't zoo ligt ontvlambre hart vervulde
De schepping uit der stoutste heldenlier; -
49.[regelnummer]
Al wist slechts hij, op ruischende aadlaarspennen,Ga naar voetnoot49-51.
In alle lucht met onnavolgbren zwier
De verste prooi te grijpen onder 't rennen, -
52.[regelnummer]
Al klonk er uit zijn zangen een muzijkGa naar voetnoot52-54.
Die meesters zich zijn mind'ren doet bekennen,Ga naar voetnoot53, 54.
Die niemand heeft te groeten haars gelijk;
| |
[pagina 294]
| |
55.[regelnummer]
Wat won of hoofd of harte bij zijn togten
Der dappre twaalve uit grooten Karels rijk,Ga naar voetnoot56.
Der reuzen die in 't reuzig strijdperk vochten?Ga naar voetnoot57.
58.[regelnummer]
Ach! ijdie droom van onverwelkbren kransGa naar voetnoot58, 59.
In 't schildren van 't bedreigd Parijs gevlochten,
Hoe spoedig dierf dat blinkend loof zijn glans!
61.[regelnummer]
Geen zegezon hebbe ooit zoo grootsch geschenen
Als 't starrenlicht waarin hij zwaard en lansGa naar voetnoot62.
Zich beuren liet uit 't bloed der Saracenen,
64.[regelnummer]
Verschrikt gevlugt; al vocht een moed hen voor
Als d'oudheid naauw haar halven goôn dorst leenen;
Wat, vraagt hij zich, wat bleef er van dien gloor?Ga naar voetnoot66.
67.[regelnummer]
Een weefsel van verrassen en verbazen,
Waarop geen traan zou vloeijen zoo Medoor
Het hart niet boeide aan die roemruchte dwazen!
70.[regelnummer]
Te schaars een blijk van innig zielsgevoel,Ga naar voetnoot70, 71.Ga naar voetnoot70-72.
Dat straks zich wreekt! Hoe laat Orlando's razen
Trots al de pracht dier poëzij ons koel!
| |
[pagina 295]
| |
73.[regelnummer]
Wat jongling die des Mooren teedre trouwe, -Ga naar voetnoot73.
Den wreedsten dood braveerend voor haar doel, -
De gunst niet wenscht der oostersche jonkvrouwe?Ga naar voetnoot75.
76.[regelnummer]
Wat man die niet des Graven minnenijd,Ga naar voetnoot76.
Eer deez' zich zelf vergete in dolle rouwe,
De heupe wijst, wier staal van 't leed bevrijdt? -Ga naar voetnoot78.
79.[regelnummer]
Ach, zanger van Ruggier en Bradamante! -Ga naar voetnoot79.
Het dappre paar wedijvrende in den strijd
Wier hand het eerst de vaan der zege plantte -Ga naar voetnoot81.
82.[regelnummer]
Al hebt gij hen geen huwlijksheil gegondGa naar voetnoot82.
Eer elke magt die tegen hen zich kantte,
Verwonnen bleek als trotsche Rodomont;Ga naar voetnoot84.
85.[regelnummer]
Al gaf een fee haar tooverstaf ten beste
Voor d'echtkoets die een eeuwigen bloei verkondt, -Ga naar voetnoot86, 87.
Gedaald is toch de zon van 't vorstlijk Este!....
88.[regelnummer]
Dat uwe smart dier kunst den spiegel biêGa naar voetnoot88, 89.
Wier blik zich slechts op haren tijdkring vestte,
Arme Ariosto! droef misbruikt genie!
| |
[pagina 296]
| |
91.[regelnummer]
Aandoenlijkst beeld des dichterlijken lijdens!Ga naar voetnoot91.
Verzachtte in 't eind zich tot melancholie
In uw gemoed de bitterheid eens strijdens
94.[regelnummer]
Met wat zoo driest de wereld wijsheid heet;
Die luttel van de zaligheid des wijdensGa naar voetnoot95.
Aan hooger doel dan haar geneugten weet?Ga naar voetnoot96.
97.[regelnummer]
Gij, tot in 't uur van 't sterven toe beproefde!Ga naar voetnoot97.
Of 't laatste blad der Ilias van leedGa naar voetnoot98.
Ten afscheidsklagt dat snerpend wee behoefde;Ga naar voetnoot99.
100.[regelnummer]
o Tasso! dien bij 't luistren naar den boo'Ga naar voetnoot100.
Wat lauwerkrans op 't Kapitool u toefde
De doodsklok luidde in San Onofrio!
103.[regelnummer]
Is 't langer geen geheimnis u gebleven
Waarom des hofs bewondering maar noo'
De wieken beurde om met u op te zweven?
106.[regelnummer]
Onthulde zich die schare u, log en traag?Ga naar voetnoot106.
Grootmoedig hebt gij 't foltren haar vergeven:
De schoonheidsdienst eischt martelaars omlaag!
| |
[pagina 297]
| |
109.[regelnummer]
Te boven zijn uw hoofd en hart het schrikken
Voor dag aan dag nieuw uitgevonden plaag;
Weemoedig spreekt verteedring uit uw blikken;
112.[regelnummer]
Toorn, afgunst, haat, al 't aardsche ging voorbij.
Onsterflijk blijft het hemelsche ons verkwikken,
Eeuw uit, eeuw in, bezielt uw poëzy!Ga naar voetnoot114.
115.[regelnummer]
Gij kweeldet haar slechts voor kunstkeurige ooren,
Ge zocht vergeefs die bij uw regtrenrij,Ga naar voetnoot116.
Gij vondt ze alleen bij teedre Leonoren;Ga naar voetnoot117.
118.[regelnummer]
Maar toen ge uw dicht hadt met uw dood geboet
Zag 't overal de zege zich beschoren,Ga naar voetnoot119.
Weêrgalmden van uw zangen veld en vloed!
121.[regelnummer]
Hoe lieflijk mogt uw lof des eenvouds klinken,Ga naar voetnoot121-156.
Als 't landvolk school voor middagzonnegloed
Waar 't weeldrig ooft door glanzig groen zag blinken:Ga naar voetnoot123.
124.[regelnummer]
Ik ruil mijn lot voor dat eens konings niet!
Wat lescht den dorst als uit de bron te drinken
Die, koel en klaar, van gindsche bergen schiet?
127.[regelnummer]
‘Mijn honger stilt de warmoes dien ik teelde,Ga naar voetnoot127.
En lam bij lam, als mij de kudde biedt,
'k Haalde onrust in, wanneer ik wenschte om weelde!
| |
[pagina 298]
| |
130.[regelnummer]
Waar 't knaapje zag naar 't vischjen in den stroom,Ga naar voetnoot130.
Waar mij als kind in 't woud de wildzang streelde,Ga naar voetnoot131.
Daar weet mijn slaap nog van geen bangen droom!’ -Ga naar voetnoot132.
133.[regelnummer]
Hoe statig rees, als 't oor der visscherliedenGa naar voetnoot133.Ga naar voetnoot133-136.
Het: ‘Ave!’ ving van verren oeverzoomGa naar voetnoot134.
Om fluks hun groet der Moedermaagd te bieden,Ga naar voetnoot135.
136.[regelnummer]
In beurtgezang uw kruisvaartbede op 't meer:Ga naar voetnoot136.
Geen krijgsmuzijk, die 't hart van drift deed zieden,Ga naar voetnoot137, 138.
‘Eene offerand der vroomheid aan den Heer!’
139.[regelnummer]
Op 't spieglend vlak in zoeten slaap gezonken,Ga naar voetnoot139.
Ontwaakte 't koeltje en droeg haar heinde en veerGa naar voetnoot140.
Tot bosch en beemd van 't zielsgenucht weêrklonken,
142.[regelnummer]
Tot de onschuld, waar ze op 't harde leger lag,Ga naar voetnoot142.
Voor Christi trouw den boezem voelde ontvonken;
Of smeekend naar Marijes beeldtnis zag!’ -Ga naar voetnoot144.
| |
[pagina 299]
| |
145.[regelnummer]
Hoe innig trof Clorinde's droef verscheidenGa naar voetnoot145.Ga naar voetnoot145-149, 153, 154.
Sints tolken voor 't hartbrekende geklag
Ze in vrouwen vond, die 's nachts de gondels beiddenGa naar voetnoot147.
148.[regelnummer]
Op Lido's strand; - al stiller werd de zeeGa naar voetnoot148.
Daar uit het diepst van haar gemoed zij schreiden:Ga naar voetnoot149.
Vriend! gij verwont! - wat mij uw zwaard misdeêGa naar voetnoot150-152.Ga naar voetnoot150.
151.[regelnummer]
‘Vergeve ik u, om grooter gunst te vragen:
‘Och, doop mij! - gun mijne arme ziele vreê!’
Tot golf bij golf vertroosting aan kwam dragen,
154.[regelnummer]
In 't antwoord haar gezongen uit de boot:
Eens hemels, dien haar blikken open zagen,Ga naar voetnoot155, 156.
‘Eens adems, die, in dank, haar borst ontvlood!’ -
157.[regelnummer]
Vergeeft gij ons deez' heugnis van uw zangen?Ga naar voetnoot157.
Te zwak een hulde om zelfs het vlugtigst roodGa naar voetnoot158.Ga naar voetnoot158, 159.
Van 't zoet weleer te roepen op uw wangen,
160.[regelnummer]
o Dichter! in wiens helder oogenpaarGa naar voetnoot160, 161.
We toch een licht het mijmren zien vervangen,
Of 't andermaal dit zwerk ten spiegel waar!Ga naar voetnoot162.
163.[regelnummer]
Gij heft die, - grootsch in eenzaamheid gezeten,Ga naar voetnoot163.
Zoo verre van der hovelingen schaar,
Als bleef hun dunk en dwaasheid onvergeten, -Ga naar voetnoot165.
| |
[pagina 300]
| |
166.[regelnummer]
Naar 't schouwspel op dat rees ter regterzij'Ga naar voetnoot166.
En door zijn ernst de muze waard mag heeten,Ga naar voetnoot167.
Wier vlugt zich beurde alle aardsche grens voorbij!
169.[regelnummer]
Wat ijverzucht, die 't u heeft nagegevenGa naar voetnoot169-174.
Dat gij alleen voor eigen poëzy
Het luistrend oor met aandacht hieldt geheven:
172.[regelnummer]
Nooit smaakte dus onedel een gemoed
Den wellust van bewondering te beven
Gelijk ge thans bij 's meesters schepping doet!
|
|