Florence
(1942)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 169]
| |
VIIIGa naar voetnoot+aant.1.[regelnummer]
O Dante! toen uw gramschap was geweken,Ga naar voetnoot1-12.Ga naar voetnoot1, 4, 7, 10.
Wier vlagen in 't hartstogtelijk gemoed
De schichten van 't weldadig onweêr bleken,
4.[regelnummer]
Toen ge onverhoord toch vogelvrij verklaard
De tranen langs uw wangen voeldet leken,Ga naar voetnoot5.
Vol liefde als nog gij voor de ondankbre waart;Ga naar voetnoot6.
7.[regelnummer]
Toen uit een zee van bange twijfelingenGa naar voetnoot7.
Aan 't lot, ons zondaars toebeschikt op aard,
Geloof en hope u onder de armen vingen
10.[regelnummer]
En gij de vreugd van 't jubeljaar gedacht,Ga naar voetnoot10.
Waarin ge van verlossing hoordet zingen,
Hoe klonk de kreet der geestdrift uit uw klagt!
13.[regelnummer]
Het pelgrimsheir geknield ter heilge stede,Ga naar voetnoot13-24.
Gekromd door schuld wier vloek het met zich bragt,
De handen heffende om verloren vrede;
16.[regelnummer]
Scharlakenrood als 't van zijn zonden zwol,Ga naar voetnoot16, 18.
Zich badende in 't geheim van boete en bedeGa naar voetnoot17.
Tot vlekkeloos het werd als witte wol!
| |
[pagina 170]
| |
19.[regelnummer]
Gij voeldet u door die genaê verrukken,Ga naar voetnoot19-24.Ga naar voetnoot19.
Uw harte schoot van vrome vreugde vol,Ga naar voetnoot20-21.
In beeldend dicht de blijmare uit te drukken,
22.[regelnummer]
Voor dagen, jaren, eeuwen, voor altoosGa naar voetnoot22.
De wereld aan haar foltrend wee te ontrukken,Ga naar voetnoot23.
Volzalig daar ze in 't eind Gods weg zich koos! -Ga naar voetnoot24.
25.[regelnummer]
Ach! stoute vlugt zelfs van de breedste schachten,Ga naar voetnoot25.Ga naar voetnoot25, 26.Ga naar voetnoot25-27.
Waarom toch draagt ge ook de eêlsten maar een poos,
Tot schroom of schrik hen dalen doet in klagten?Ga naar voetnoot27.
28.[regelnummer]
‘Een heiligheid als zulk een hymne vergt,’Ga naar voetnoot28-30.
Zoo vraagt hij zich, ‘durf ik mijn deel haar achten,
‘Dien laauwe togt tot laai ontvlammen tergt?’
31.[regelnummer]
Het antwoord geeft den mijm'raar 't boek der boekenGa naar voetnoot31.
Waarin geen wolk de wraakfiool verbergtGa naar voetnoot32, 33.
Als koop'ren keel de boosheid heeft te vloeken;
| |
[pagina 171]
| |
34.[regelnummer]
Profetisch tuigt dier oogen schittrend licht:Ga naar voetnoot34-36.Ga naar voetnoot34.
‘Het geldt alleen den Heere trouw te zoeken,
‘Dan spiegelt zich Zijn aanschijn in mijn dicht!’ -
37.[regelnummer]
Eens ballings leed moog nieuw zijn alle dagenGa naar voetnoot37-48.
En ballingschap verdubble 's nachts in wigt,
Hem faalt geen kracht tot dulden of tot dragen;
40.[regelnummer]
Hij voelt hoe wreed den eersten pijl zij schoot,Ga naar voetnoot40.Ga naar voetnoot40-45.
In 't vroeg verlies van vrienden en van magen,Ga naar voetnoot41.
In 't bang gemis van wat hij zoetst genoot!
43.[regelnummer]
Hij hoort er meer in haren koker klappen:Ga naar voetnoot43.
Den zouten smaak verknocht aan andrer brood,Ga naar voetnoot44.
Het steenend op- en afgaan van hun trappen!
46.[regelnummer]
Maar noch 't verzuim, waar eens hij hulde ontving,Ga naar voetnoot46.
Noch, zwaarst van al! der schaar meêlijdend snappen
Vervoert hem meer tot verontwaardiging!
49.[regelnummer]
Kruip' de ochtend om in zorgen voor het heden,Ga naar voetnoot49-60.Ga naar voetnoot49.
Zie 't middaguur hem in geen blijden kring,Ga naar voetnoot50.
Als de avond daalt blijkt alle strijd gestreden:
| |
[pagina 172]
| |
52.[regelnummer]
Zijn stille cel verkeert in glansrijk hof,Ga naar voetnoot52.
Dat wemelt van wat groot was in 't verleden,
Der wereld laster en der wereld lof!Ga naar voetnoot54.
55.[regelnummer]
Eens anders blik zou 't schimgewoel vervaren,Ga naar voetnoot55.Ga naar voetnoot55-57.
Eens anders hoofd zou duizlen van die stof,
Hij ordent haar, hij vonnist hen in 't staren;Ga naar voetnoot57.
58.[regelnummer]
En als het oost van purpren luister gloeit,
Houdt nog het schrift dier geel geworden blarenGa naar voetnoot59.
Door 't lamplicht flaauw beschenen hem geboeid. -
61.[regelnummer]
Een wreede hand storte alsem in zijn bekerGa naar voetnoot61-72.
Die reeds zoo lang van tranen overvloeit;
Hij, van de trouw geens lotgenoots meer zeker,Ga naar voetnoot63.
64.[regelnummer]
Daar ballingschap in bont gezelschap voert
En maar te vaak den schender en den wrekerGa naar voetnoot65, 66.
Van regt en plicht ten weêrkeer zamensnoert:Ga naar voetnoot66.
| |
[pagina 173]
| |
67.[regelnummer]
Een kroes die ziedt van goddelooze twisten,Ga naar voetnoot67.
Waar dag en nacht zoo luim als lust in roert,
Tot, gruw'len zwaar, ze ontvlammen onder 't gisten;Ga naar voetnoot69.
70.[regelnummer]
Hij tart hun vloek door 't scheiden uit hun raad;Ga naar voetnoot70.
Niet hem, maar hen, als zij hun toeleg mistenGa naar voetnoot71.
Vlieg' 't rood der schaamte op 't schaamteloos gelaat!
73.[regelnummer]
't Wordt dubble weelde in de eenzaamheid te vlugten,Ga naar voetnoot73-84.
Waar voor zijn geest de schim des dichters staatGa naar voetnoot74.
Dien burgerkrijg eens hem gelijk deed zuchten:Ga naar voetnoot75.
76.[regelnummer]
‘Mijn rieten dak! zal 'k nooit u wederzien?Ga naar voetnoot76-78.
‘Mijn vadererf! zult gij uw zoete vruchten
‘Uw wuivende' oogst een ruwen voetknecht biên?’
79.[regelnummer]
Wiens lofgeschal die weeklagt mogt vervangenGa naar voetnoot79.
Als dra een god het monster dwong te vliên!Ga naar voetnoot80.
Der wereld vreê vereeuwigende in zangen,
82.[regelnummer]
- Een hooger licht weerspiegelende vloed, -Ga naar voetnoot82.
Of 't heidenhart in reinigend verlangen
Des Heeren dag hadde aan de kim vermoed!Ga naar voetnoot84.
| |
[pagina 174]
| |
85.[regelnummer]
Spelt Dante zich, bij 't opzien naar dien vrome,Ga naar voetnoot85-96.Ga naar voetnoot85.Ga naar voetnoot85-90.
Door hem of deez' zijn meester waar begroet,Ga naar voetnoot86.
Een mare die op arendswieken kome,Ga naar voetnoot87.
88.[regelnummer]
De mare die de menschheid tegenhijgt
Dat andermaal Augustus binnen Rome,
De olijf voor staf, ten keizerszetel stijgt?Ga naar voetnoot90.
91.[regelnummer]
Of huivert hij, bij 't strakker de oogen vesten
Op hem wiens vloed van melody nu zwijgt,Ga naar voetnoot92.
Als troont Virgiel hem mee ten schrikgewesten,Ga naar voetnoot93.
94.[regelnummer]
Waar klagt en kreet in gilt uit klove en krocht,
Waar walm en stank de onaêmbre lucht verpesten,
Waarin door God de zonde wordt bezocht?
*
97.[regelnummer]
Hoe licht en schaâuw daar als twee legers strijdenGa naar voetnoot97-132.
Om verre rots, het doel van 's dichters togt;Ga naar voetnoot98.
De wolkendrift wordt donkrer van weêrszijden; -Ga naar voetnoot99.
| |
[pagina 175]
| |
100.[regelnummer]
't Geduldig dier voelt op het steile padGa naar voetnoot100.
Den teugel langs zijn ruige schouders glijden,
Al blijkt het gruis van de' uchtenddauw nog glad;
103.[regelnummer]
De hemel blaakt bij 't kruissen van die schichten,Ga naar voetnoot103.
't Gebergte schudt of 't uit zijn naven spat,Ga naar voetnoot104.
‘De slinken zijn 't die dondren onder 't zwichten!’Ga naar voetnoot105.
106.[regelnummer]
Wat stoort zijn droom? Des jongskens vingergreep
Die de' ezel dwingt zich naar een grot te rigten
Eer hen de storm ter diepte medesleep.
109.[regelnummer]
Toch schuilt hij niet, als streelden hem die vlagen!Ga naar voetnoot109.
Wat dwarrelwind de liggende eiken zweep',Ga naar voetnoot110.
Hij houdt den arm om hunnen tronk geslagen, -Ga naar voetnoot111.
112.[regelnummer]
Het knaapje roep' - wat waant gij, dat hij 't hoort?Ga naar voetnoot112.
Hem jammert door die buijen ander klagenGa naar voetnoot113, 114.Ga naar voetnoot114.
Dan hagel steent in 't onherbergzaam oord;
115.[regelnummer]
Hij rigt zich op, maar spreke er uit zijn blikken,Ga naar voetnoot115-118.
Nu dubbel schoon de middagluister gloort,
Een deernis die verslaagnen zou verkwikken,
| |
[pagina 176]
| |
118.[regelnummer]
Het jongske blijft hem schuw ter zijde gaan,
En weder doet dier oogen glans het schrikken,
Hij staart zoo wild dat vreeslijk landschap aan:
121.[regelnummer]
De stroomen, die ter rotskloof daavrend rollen;Ga naar voetnoot121-126.
De gieren, die naar buit de wieken slaan;Ga naar voetnoot122.
De dalen, die der eeuwen ijs mogt vollen;Ga naar voetnoot123.
124.[regelnummer]
Den grond, zoo bar als ware hij vervloekt;
De kruinen, waar alle adem op zou stollen,Ga naar voetnoot125.
Wier sneeuw vergeefs het hemelvuur verzoekt!Ga naar voetnoot126.
127.[regelnummer]
Hoe wenscht het dat ze aan 't eind der reize al waren!Ga naar voetnoot127.
Als zich zijn hart een oogenblik verkloekt;
Verstijft van angst hem 't lokkig bruin der haren!Ga naar voetnoot129.
130.[regelnummer]
Die vreemde klaagt daar over de' afgrond heen:Ga naar voetnoot130.
‘Wie binnentreedt late alle hope varen!’Ga naar voetnoot131.
En stort nu met het siddrend kind zijn beên!Ga naar voetnoot132.
*
133.[regelnummer]
Vergrijze vroeg wie eigen haard moest derven,Ga naar voetnoot133-192.
Op vreemden grond steeds met zijn smarte alleen,
Hij schold het wreed als thans hem 't wee deed sterven;Ga naar voetnoot135.
| |
[pagina 177]
| |
136.[regelnummer]
Al valt de vlugt van stad tot stad hem bang,
Al groet hij vaak, voor 't zoetst verschiet in 't zwerven,Ga naar voetnoot137, 138.Ga naar voetnoot137.
De donk're schaâuw van een cypressengang!Ga naar voetnoot138.
139.[regelnummer]
Geen rust voor hem eer hij zijn taak voltooide,
Eer zich zijne eeuw, bij 't luistren naar zijn zang
In 't stof gebukt, het hoofd met asch bestrooide;Ga naar voetnoot141.
142.[regelnummer]
En 't straffe lied der zonde een spiegel biêGa naar voetnoot142.
De mommen wars waarmeê zij praalde en plooide,Ga naar voetnoot143.
Waarin zij naakt zich in de helle zie!Ga naar voetnoot144.
145.[regelnummer]
't Vervult zijn geest, als naar de luwt' der dalenGa naar voetnoot145-146.Ga naar voetnoot145.Ga naar voetnoot145, 146.
Van 's heuvels top de vale scheemring vlie',
Daar 't woud zijn hulde al ruischt aan de eerste stralen;Ga naar voetnoot147.
148.[regelnummer]
't Beheerscht hem nog het diep geschokt gemoed,
Als 't landvolk van zijn arbeid aêm mag halen,
Door vrouw en kind van uit de stulp begroet!Ga naar voetnoot150.
| |
[pagina 178]
| |
151.[regelnummer]
Geen dagenreeks in hoog gezag gesleten,Ga naar voetnoot151-154.
Geene uren hem aan vriendendisch ontspoed
Vergunt hij meer in weelde zich te meten
154.[regelnummer]
Met deez' om 't zeerst zijn bangsten, blijdsten tijd,
Waarin hij zich, door al wat leeft vergeten,Ga naar voetnoot155, 156.
Voor al wat leeft, zoo hoog een roeping wijdt!Ga naar voetnoot156.
157.[regelnummer]
Een fiere blik, als 't wapen is verkorenGa naar voetnoot157-168.Ga naar voetnoot157.
Waarmeê hij zal verwinnen in den strijd:
Ging ook 't Latijnsch met Latium verloren,Ga naar voetnoot159, 160.
160.[regelnummer]
Versplitste zich de volksspraak twintigvoud,
Zoodra zijn staf haar ertshoop doet ontgloren,Ga naar voetnoot161-168.
Stroomt nieuwe taal dien uit in 't snijdigst goud!Ga naar voetnoot162.
163.[regelnummer]
Hoe tintelt zij van schitterende spranken,
Of elke vorm maar noô' de vlam weerhoudt,Ga naar voetnoot164.
Vol melody tot in haar ruwste klanken;
| |
[pagina 179]
| |
166.[regelnummer]
Een storm nu hij de boetbazuine steekt,
En echter zoo verteedrend zacht in 't danken
Dat de englenharp ons langer niet ontbreekt.
169.[regelnummer]
Een zaligheid, die slechts genieën smakenGa naar voetnoot169-180.Ga naar voetnoot169.
Als stout en schoon tot heel de wereld spreekt
Wat levenslang hen in den droom deed blaken:
172.[regelnummer]
Of 't van omhoog hun toebedeelde lichtGa naar voetnoot172.Ga naar voetnoot172, 173.
De banden van hun sterflijkheid mocht slakenGa naar voetnoot173.
En de eeuwen door de menschheid loutrend sticht!Ga naar voetnoot174.
175.[regelnummer]
Hoe grijpt ons zijn verhevene gedachteGa naar voetnoot175.
Ontzettende aan in dat angstwekkend dicht,Ga naar voetnoot176.
Een wedergalm der onverpoosde klagte!Ga naar voetnoot177.
178.[regelnummer]
Gods magt, Gods wijsheid en Gods liefde gloortGa naar voetnoot178-180.
Van uit het wee, waar zich elks ziel voor wachte,
Geregtigheid alleen zweept derwaarts voort!
181.[regelnummer]
Schoon hij zoo min van liefde als haat zich scheiddeGa naar voetnoot181-192.
Bij 't binnengaan der duistre hellepoort,
Daar de eene er om Florence toornde en schreide,Ga naar voetnoot183.
| |
[pagina 180]
| |
184.[regelnummer]
Daar de andre, door geen bittren spot verzaad,Ga naar voetnoot184.
Vol ongeduld er 's Pausen schim verbeidde
Wiens leeuwenklaauw naar alle landen slaat,
187.[regelnummer]
Toch was die togt door negen gruwbre kringen,Ga naar voetnoot187.
In ijs en vuur, om strijd met schrik doorwaad,Ga naar voetnoot188.
Voor 't grootsch gemoed een huiv'rend hallel zingen;Ga naar voetnoot189.
190.[regelnummer]
En vraagt hem eens Beatrix: ‘Waart ge daar?’Ga naar voetnoot190-192.
Wat stralend licht haar schedel moge omringen,
Ook deze krans voegt op het gulden haar!
|
|