Florence
(1942)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend
[pagina 134]
| |
II.Ga naar voetnoot+aant.1.[regelnummer]
Gij bloeidet fier toen hij uw licht aanschouwde,Ga naar voetnoot1.
De vrijheid zich 't Bargello koos ter woon,Ga naar voetnoot2, 3.Ga naar voetnoot2.
Uw volk zijn lot den vroedsten toevertrouwde,
4[regelnummer]
En door 't bestuur, 't geen de' arbeid heilig prees,
Uw leven zoo veelvuldig zich ontvouwde
Dat ge ied're grens, waar muur of vloed die wees,Ga naar voetnoot6.
7[regelnummer]
Steeds verder drongt: - gehuchten aan u trekkendGa naar voetnoot7.
Tot wederzijds een nieuwe wijk verrees,
Of over 't bed des strooms uwe armen strekkend
10.[regelnummer]
Dat langs dien zoom ook zaad werd uitgestrooid; -Ga naar voetnoot10.
Benijde! - en toch der buren eerbied wekkendGa naar voetnoot11.
Als 't vaandel, door uw burgerije ontplooid,
13.[regelnummer]
Den glans der zonne op 't zegeloof weerkaatsteGa naar voetnoot13.
Waarmeê de trots der jonkheid 't had getooid;Ga naar voetnoot14.
Zij, de eerste in 't veld, zij, nooit aan 't werk de laatste,Ga naar voetnoot15, 16.
| |
[pagina 135]
| |
16.[regelnummer]
Zij ijvrig waar de wolle toezigt vroeg,
Die flink en forsch aan 't weefgetouw zich plaatsteGa naar voetnoot17.
Voor lakens als de halve wereld droeg; -Ga naar voetnoot18.
19[regelnummer]
Vertrouwde! - wijl ge op eerlijkheid mogt bogen,Ga naar voetnoot19.Ga naar voetnoot19.
Die onvervalscht haar gulden wigtig sloeg,Ga naar voetnoot20.
Verhonderdvoudde uw handel zijn vermogen,
22.[regelnummer]
Door vleug'len die der nijverheid hij gafGa naar voetnoot22.Ga naar voetnoot22, 23.
In wissels, die naar eiken windstreek vlogen,
Door banken, haar in bangen tijd ten staf; -
25.[regelnummer]
En mogt gij, rijke! uw wensch naar lust genieten,
Op 't land de beek, de groene heuvlen af,
Van steen tot steen als zang te hooren vlieten;
28.[regelnummer]
Of uit de koelte aan hoogen vensterboog
Te staren in zoo zonnige verschieten
Dat zelfs de olijf geen blaadjen meer bewoog;
31.[regelnummer]
Of onder 't luw van hooge lommerdaken
Op mos, waar 't licht den geur niet aan onttoog,Ga naar voetnoot32.
Met gast bij gast het dischgeneugt te smaken;
34.[regelnummer]
Of waar de maan op 't stille water lag
Al koutend, kozend, kussend voort te waken
Tot min en jok bezweemen voor den dag! -Ga naar voetnoot36.
*
| |
[pagina 136]
| |
37.[regelnummer]
Schoon 't ‘slecht en regt’ dier tijden was geweken,Ga naar voetnoot37-108.Ga naar voetnoot37-54.Ga naar voetnoot37, 42, 55.
Waarin de maagd niet steeds ten spiegel zag,
Noch siersels van haar rijkdom moesten spreken,
40.[regelnummer]
Daar voor een echt die harten zamen bondGa naar voetnoot40.
Haar schoon en deugd voldoende bruidschat bleken;
Schoon langer niet de vrouw haar wereld vond
43.[regelnummer]
In 't huisvertrek, zoo wars van hoofsche weelde
Dat 't eigen licht waarin haar bankje stondGa naar voetnoot44.
Op schomm'lend wiegje en gonzend spinrad speelde:
46.[regelnummer]
Een dubble zorg die nooit te zwaar toen viel,
Hetzij ze 't vlas in dunner vlokjes deelde,
't Zij kreet of klagt haar afriep van het wiel,
49.[regelnummer]
En de oude deun den jammer ijlings susteGa naar voetnoot49.
En 't zoet gezigt de traantjes fluks weerhiel;Ga naar voetnoot50.
De dagen, toen de moeder zich verlustte
52.[regelnummer]
Als rein en mild de melk haar borst ontvloot,Ga naar voetnoot52.
Of zij het beeld des trouwen echtvriends kusteGa naar voetnoot53.
In 't kindje dat zijn mollige armpjes bood! -
55.[regelnummer]
Schoon 't volk maar half der zege zoetheid smaakteGa naar voetnoot55-72Ga naar voetnoot55.
En 't nieuw bewind zijn opkomst niet genootGa naar voetnoot56.
Wijl de adel nog naar vroegren voorrang haakte, enz.Ga naar voetnoot57-59.
| |
[pagina 137]
| |
58.[regelnummer]
Wijl de eerzucht, zich vergapende aan den schijn,
Ten leste zelfs de leegste hoofden blaakte
En de oude leuzen: Guelf of Ghibellijn,Ga naar voetnoot60.
61.[regelnummer]
Weêr riepen tot de vaadren der gemeente:
‘Gebiedt gij thans, dra zult ge balling zijn!’ -
Ach! balling, die, bij ieder grafgesteenteGa naar voetnoot63.
64.[regelnummer]
Op vreemden grond, versmelten mogt van rouw,Ga naar voetnoot64.
Zich vragend of wel ooit zijn kil gebeenteGa naar voetnoot65.
Daar ruste beidt, waar liefde 't zeegnen zou!
67.[regelnummer]
Ach, balling! die in wie zijn zorg behoeven,Ga naar voetnoot67-69.
't Verweesde kroost, de weeuw gelaten vrouw,
Steeds bittrer teug des langen leeds zal proeven,Ga naar voetnoot69.
70.[regelnummer]
Als keer op keer 't gezucht in mijmren endt,
Het wreedste dat ooit harte mogt bedroeven:Ga naar voetnoot71.
Verloren heil erinnerd in de ellend!....Ga naar voetnoot72.
73.[regelnummer]
Toch overstraalde uw wassend licht dat duister,Ga naar voetnoot73-90.Ga naar voetnoot73.
Gij hieldt den blik der vrijheid toegewend,Ga naar voetnoot74.
En voeldet ge ook, na 't slaken van uw kluister,Ga naar voetnoot75.
| |
[pagina 138]
| |
76.[regelnummer]
Al de ijverzucht waarmeê zij houdt de wacht,Ga naar voetnoot76.
Tot zelfs die vloek werd dienstbaar aan uw luister:Ga naar voetnoot77.
Partijzucht bleek voor u ontwikklingskracht!
79.[regelnummer]
Uit welke lucht de zwerver tot u keerde,Ga naar voetnoot79.
Voor u de bate in wat hij mede bragt,Ga naar voetnoot80.
In gaven, die het lijden oefnen leerde,Ga naar voetnoot81.
82.[regelnummer]
In vrienden, die hij onder vreemden won,
In kennis, die uw nijverheid waardeerde,Ga naar voetnoot83.Ga naar voetnoot83, 84.
Der welvaart borg, door nieuwe bron bij bron;
85.[regelnummer]
Hij had uw roem de wereld rondgedragen, -
Ten hove, - in 't veld, - waar oor hij winnen kon, -
Voor 's Pausen stoel, dien de aarde troost kwam vragen, -Ga naar voetnoot87.
88.[regelnummer]
Voor's Keizers troon, wiens zwaard de wet haar schreef, -Ga naar voetnoot88.
Waar 't ernstig Noord zoo bleek een zon zag dagen, -Ga naar voetnoot89.
Waar 't weeldrig Zuid in gouden vuurvloed dreef!
91.[regelnummer]
Uw handel sloeg de eerst half beproefde wieken,Ga naar voetnoot91-108.Ga naar voetnoot91-93.Ga naar voetnoot91.Ga naar voetnoot91.
Lang zeelucht vremd, als elders vroeg die steef,Ga naar voetnoot92.
Veerkrachtig uit, tot ook zijn zeil mogt riekenGa naar voetnoot93.
| |
[pagina 139]
| |
94.[regelnummer]
Naar 't geurig Oost, - 't in WesteroceaanGa naar voetnoot94.
Ook stormen tartte, - u loeg uit uchtendkriekenGa naar voetnoot95.Ga naar voetnoot95-96.
En avondschaâuw om strijd de schatting aan!Ga naar voetnoot96.
97.[regelnummer]
Er rezen tal van nieuwe tempelbogen,
Uw voorspoed wist met vroomheid zaam te gaan,
En kunst bij kunst verhief de smachtende oogenGa naar voetnoot99.
100.[regelnummer]
Naar 't op 't altaar verheerelijkte kruis,
Of 's Heilands geest haar sterken mogt in 't pogen,
Ten hemel op te voeden in Gods huis!
103.[regelnummer]
‘Omhoog!’ zoo sprak de schepping van haar kleuren,Ga naar voetnoot103-106.Ga naar voetnoot103.
‘Omhoog!’ zoo klonk haar plegtig toongeruisch,
‘Omhoog!’ zoo beurde elk gouden vat zijn geuren,Ga naar voetnoot105.
106.[regelnummer]
‘Omhoog is 't heil, het aardsche gaat voorbij!’
En echter, hoe gij weigerdet te treuren,Ga naar voetnoot107.
Hoe 't leven u genot was, rijk en vrij!
*
| |
[pagina 140]
| |
109.[regelnummer]
Gij voeldet kracht in al uwe aad'ren ziedenGa naar voetnoot109.
En schreeft in steen uwe eerste poezy:Ga naar voetnoot110.
Niet langer kwelde u 't juk der edellieden,Ga naar voetnoot111.
112.[regelnummer]
Uw moker had hun burgtental geslecht,
Een nieuwe bouw moest zekerheid u bieden
Als staatsgeschil ontaardde in straatgevecht.
115.[regelnummer]
Daar schiept ge u voor deez' vorstlijke verblijven,Ga naar voetnoot115.
Om 't binnenhof, aan 't woelziek graauw ontzegd,Ga naar voetnoot116.
In muren, waar zijn zee op aan mogt drijvenGa naar voetnoot117.
118.[regelnummer]
Maar magteloos moest blijken aan hun voet,
Den stijl, die ons van huivering verstijven,
Den stijl, die van bewondring gloeijen doet,
121.[regelnummer]
Zoodra de blik in dat gevaart' van blokken
De zegepraal der regte lijn begroet!
Een bouw van zucht voor 't schoon zoo zeer doortrokkenGa naar voetnoot123-125.
124.[regelnummer]
Dat hooge poort noch trap in schaâuw gehuld
Ons meer 't gemoed bij 't binnentreden schokken,
Daar zich alom, op eens, het woord vervult,Ga naar voetnoot126.
127.[regelnummer]
Er buiten stout verkond door zware ringen,Ga naar voetnoot127-129.
Het eenig sier dat zoo veel strafheid duldt,
't Gebeelde brons waarin de fakklen hingen;
| |
[pagina 141]
| |
130.[regelnummer]
‘Gij vriend of vreemd! zoo gij geloovig gloeitGa naar voetnoot130-133.
Voor d'eelste gaaf die wij van God ontvingen,Ga naar voetnoot131.
‘Getuig dat vroeg bij mij ze heeft gebloeid
133.[regelnummer]
‘En wijs me een school wier meesters grooter waren!’
|
|