holle muren, bij elke mijner voetstappen, die de treden van mijnen Vader noch naklinken, roepen ook na ‘Hij is weg!’ Die droevige toon doordringt mijn geheele ziel; ik wil hem ontvluchten maar hij boeit mij, ik luister en - hartverligtende tranen ontspringen mijnen oogen.
Hier vind ik nu alles, wat de altijdwerkzame, de ijverige man agterliet: half afgedane, geheelvolbrachte zaken, alle getuigen van zijn ijver en beleid, maar ook van zijne - sterfelijkheid. Hier aan deze tafel, op dezen stoel zat hij, daar schreef, daar las, daar dacht hij, daar overpeinsde hij zijn lot, daar maakte hij een menigte vruchtelooze ontwerpen. Daar gevoelde hij zijn ongeluk. Daar weende hij mismoedige tranen. Maar daar ook, als de Godsdienst troost gaf, daar hoopte en vertrouwde hij. Daar vatte hij gelovig moed, in dit; daar zag hij uit na dat leven, dat hij nu geniet. Hier is nu alles voor hem afgedaan - voor altijd afgedaan - de dood ontsloeg hem van allen aardschen arbeid. Zijne bezigheden en betrekkingen, - zijne lasten en genoegens houden nu allen op. Zijn vlugge hulpvaardige handen zijn nu eeuwig roerloos. Niets van al die dingen, die hij dagelijks gebruikte, zal hij weer aanroeren, alles zal in die sombere rust blijven liggen zoo