Voor eenzaamen(1790)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 272] [p. 272] De Natuur. O Natuur! niet slechts uw jonkheid, Streelt mij 't hart; Ook uw grijsheid, ja uw - sterven, Schept mij vreugd. In de smerten van dit leven, Schenkt gij troost, 'k Voelde thans met weenende oogen, Grievend leed; 'k Ging alleen - stil peinzend wandlen. In uw dood, Zogt ik voedsel voor de tranen, Van mijn ziel. 't Droevig zwerk van onweer zwanger, Dreigde sneeuw; Krassend zweefden zwarte raven, Over 't veld; [pagina 273] [p. 273] Ik betrad langs dorre struiken, 't Ledig land; 't Doodsch toneel was juist harmoniesch, Met mijn ziel. 'k Zag verdiept in treurgedachten, 't Levenspad, Ruw, en kronk'lend door woestijnen, Waar 'k voor beef. Zuchtend sloeg ik neerziende oogen, Naar om hoog; 'k Zag in 't oost een vrolijk wolkje - 't Straalde licht. - 't Gaf de bergstreek die 't beschaauwde Blijder glans; 't Hangend pijnbosch dat daar groende Wierd verschoond; 't Kleine wolkje groeide allengskens, In mijn hart Straalde 't licht en zagte vreugde. 't Sombere week.... Nu zag ik dan dorre struiken, Knop bij knop; ‘'k Bloei’ - dit zei mij ieder takje, ‘'k Bloei eens weer.’ - - [pagina 274] [p. 274] 'k Trad in 't bosch langs steile paadjes: 't Schoonste mosch Groeide in meestverscholen hoekjes, Op den grond; Groeide op ieder boom. - Insektjes, Woonden daar. Trouwe wintervogels vonden, Daar hun spijs. Zou ik, bij zoo veele scheps'len, Allen schoon, Elk voldaan naar zijn behoefte, Treurig zijn? Kan ik bij de zorg der goedheid, Die hier heerscht, Immer ongelukkig wezen, In de ramp? Weg - mismoedige gedachten! Blijde hoop! Doet mij nimmer tranen weenen, Dan van vreugd. O Natuur! o Rede! o Godsdienst! Gij zult voords, Altijd reine bronnen blijven, Mij tot troost. Vorige Volgende