Voor eenzaamen(1790)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 269] [p. 269] 't Vogelnestje. Wat dat vogelnestje, Elise! Zegt? het was voorleden jaar 't Net bevallig huwlijkshutje Van een lief gelukkig paar: 't Was de wieg van twee paar kinders; Nu al mee de vreugd van 't woud: Zie: hoe net - hoe rond - hoe konstig 't Kleine nestjen is geboud. 't Hong digt bij mijn groen prieëltje, Aan den kromgebogen tak Van een appelboom. Zijn bladen Waren 't beschuttend dak. Hier genoten twee gelieven 't Zoet der kommerlooze min; 't Zoet der tedere ouderzorgen Voor een groeiend huisgezin. [pagina 270] [p. 270] 'k Zag hen eerst de bouwstof dragen; Stadig vlogen ze af en aan; 't Kleine bekje was met strooitjes, Wol, of moschjes, vol gelaan. 'k Zag het wijfje de eitjes broeden, Als haar gaaiken haar den tijd, Door een vrolijk deuntje, kortte, In zijn vogellot verblijd. Zonder vreugde hoorde ik 't liedje, Van den kleinen zanger niet; Waar in onbezorgd genoegen, Zich zoo konstloos hooren liet. 'k Zag daar na, hoe 't vliegend paartje Voedsel naar het hutje droeg; Als het naakte kroost dit piepend Met zijn open nebjes vroeg: Tot zij vlug - hun wieg verlieten, Op hun moeders onderwijs; En daar na in bosch en velden, Zochten naar hun eigen spijs. 'k Heb in 't eind 't verlaaten nestje, Door een herfstwind losgescheurd, Van den grond tot een gedachtnis, Van mijn vogels opgebeurd. [pagina 271] [p. 271] Sints verliet ik mijn prieeltje, d'Appelboom, ja 't gansch gehugt. 'k Ben, daar ik de lieve stilte Van het vrije land bezucht..... Zeker keeren nu mijn vogels, Weer door lentedrift bezield, Naar dien boom; en zoeken 't huisje, Met zijn loof gelijk vernield: Zeker bouwen zij een ander, Broeden and're jongen uit, Zingen weer..... Maar ach wie hoort nu Naar hun streelend mingeluid? Niemand, lieve vogels! luistert Nu naar 't liedje, dat natuur U zoo lief, zoo aartig leerde. In het vreedzaam avonduur, Wandelt nu geen peinsend meisje, Naast uw loofhut heen en weer; Verre van uw oord gescheiden, Hoor ik nimmer van u meer. 'k Zal dit nestje dan bewaren, 't Blijf mij ter gedachtenis, Van een tijd die nimmer weerkeert, Nu hij heen gevlogen is. Vorige Volgende