| |
| |
| |
De Stilte.
Waar zijt gij, lieve stilte?
Vriendin van mijne jongheid!
In 't vreedzaam landverblijf?
Helaas! 'k heb u verlaten!
Gij schuwt de volkrijke oorden,
En woont in 't lief gehucht.
Zijn me aan uw zijde ontvloden,
Ik zogt u, vaak in 't bosch.
Ik zogt u, bij mijn boeken,
Gij waart mij altijd liever
Dan 't woelig vreugdgeruis.
| |
| |
Als 's middags, in de hitte,
De moede landlien sliepen,
Als dan in 't hangend groen,
De matte vooglen zwijgend,
Voor 't gloeien van de zon;
Dan hoorde ik, in de schaduw
Daar stoorde u niets dan 't snorren
Van 't dansend vliegenheir:
Of diep in 't holst des winters,
Natuur zo zwijgend dekte,
Als 't al, zelfs 't piepend vinkje
Mij toeriep: ‘Wat is 't stil’!
Of als de slaap zijn balsem
's Nachts liet op moeden druppen,
De schepping zagt deed aadmen,
Verkwikte en voedzel gaf.
| |
| |
Als dan geen mensch zig roerde,
Geen koe op stal meer loeide,
Geen uil zijn oehoe riep;
Dan waart gij, lieve stilte!
Van al 't gewoel ontslagen,
Bij 't flikkren van mijn lampje,
Met schrijftuig en met boeken,
Ach dan waart gij mij heilig!
Dan storte gij mijn boezem
Dan hoorde ik soms, verzonken
'k Zag niets. Nooit vreesde ik spoken:
Maar toch joeg die verrassing
Een huivring door mijn ziel.
Dan reisde ik, in verbeelding,
Door vreemde wereldoorden,
Mijns schrijvers voetspoor na:
Ik trad, door niets gehinderd
Door bosch, op berg of rotsen;.,..
Ik dagt aan boek nog cel:
| |
| |
Tot dat me een sterker adem,
Of 't snorken van Lisette,
Of 't angstig snel gepiep
Die 't lied der stilte stoorde,
Dan zweeg hij weer - 't zweeg alles….
Ik hoorde 't ruischend golven
Der lucht die om mij vloeit,
Ik scheen alleen op de aarde.
Voor mij bestond dan niets meer,
Dan nacht en eenzaamheid,
Doch nu - in stadsgedommel,
Nu ruischt, nu twist, nu, woelt het, -
't Slaaft eeuwig om mij heen:
Mijn moede ziel met weerzin,
Woelt mede in al die onrust,
Zwerft alles na, en - kwijnt.
'k Vind nergens u, mijn Stilte!
Ach zijt gij dan voor eeuwig
Mijn zoekend hart ontvlucht?
Zou 'k nooit u wedervinden,
Bij veld, bij bosch en beken?
Ach woonde ik weer op 't land!
|
|