Voor eenzaamen
(1790)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij
[pagina 190]
| |
[pagina 191]
| |
Zie hoe zig dit kelkjen opent,
Als de zon haar stralen spreidt;
Zie de schoonheid van mijn bloempjen,
Maar zie meer zijn ijdelheid!
't Is geboren om te sterven,
't Tijdperk, tot zijn duur bepaald,
Is twee rasvervlogen uren:
Als 't in volle luister praalt,
Als zijn pas ontloken schoonheid,
Voor het starend oog, nog groeit,
Dan op eenmaal sluit zig 't kelkjen
En het bloempjen is verbloeit.
Zie hoe slap en kronklend hangen
Nu zijn blaadjes neer, in stee
Van dit bloempjen komt een ander,
't Roept als dit - ook Vanité.
Zoo mijn Fannij is de vreugde,
Daar de stervling hier om zwoegt,
Voor 't genot is ze al verdwenen,
't Hijgend hart blijft onvernoegd.
Zoo was 't leven van Elmire,
Uwe jonge speelgenoot,
In haar schoonsten bloei, toen 't harte
Voor de vreugde zig ontsloot:
| |
[pagina 192]
| |
Toen zij welig, als dit bloempje,
Meer zorgvuldig opgevoed,
Schitterde in den kring der meisjes,
Daar 't vermaak haar zweven doet;
't Zagte rood gloeide op haar wangen,
De onschuld, de bevalligheid,
Jeugd, gezondheid, hoop, genieting,
Was op haar gelaat verspreid;
't Vuur der min zweefde in haar oogen,
't Gloeide voor den jongeling,
Die tot loon van zijne liefde,
Bij haar woord, haar trouw ontving;
Midden in 't genot der wellust,
Spelde zig haar jeugdig hart,
Onbezorgde blijde dagen,
Enkel weelde, zonder smart.
Ieder die haar kende en minde,
Wenscht dat haar die hoop gelukt;
Maar helaas gelijk een bloempje,
Wordt zij van haar steel geplukt.
Niet geplukt juist maar in 't fleurigst,
Van haar bloeien kwijnt haar gloed,
't Doodlijk kwaad knaagt aan haar leven.
Dat haar ras verwelken doet.
| |
[pagina 193]
| |
Weg, is 't schoon van deze wangen,
't Vuur der jonge liefde gloeit
Niet meer in geslotene oogen.
't Schoonste meisje is ras verbloeit,
Bleek en zielloos, koud als marmer,
Ligt ze in 't witte doodgewaat:
't Floersche strikje is 't eenig sieraat,
Dat haar nu gevallig staat.
In een zwarte harde doodkist,
Is haar 't laatste bed gespreid
Weenend wordt zij, door haar minnaar,
Naar het donker graf geleid.
Schreiend zien 't haar jonge zusters,
Die eens speelden aan haar zij….
Kort was haar de droom des levens!
En haar vreugde ras voorbij!
Zij is weg! - Helaas zo spoedig,
Daar zij de aardsche hut verliet,
Voer haar ziel 't rijk der geesten
Die nu haar bestemming ziet.
Leer mijn Fannij! van Temire:
Zulk een lot kon 't uwe zijn,
| |
[pagina 194]
| |
Leer, dat al 't vermaak der jonkheid,
Niets meer is dan ijdle schijn.
Zalig zij die rijp voor 't sterven,
Door den dood wordt afgemaait,
Om onsterflijk daar te bloeien,
Waar geen zonde dorens zaait.
|
|