Voor eenzaamen(1790)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 177] [p. 177] Het Vergenoegen. 'k Zie het droevig floers verdwijnen, Waar meed' alles was bekleed; Dat mij 't angstig harte kwijnen Dat mijn tranen vloeien deed. 'k Staak het pijnlijk, moedloos zuchten, 't Helpt mij niet - Ik pluk verheugd Godsdienst! liefst uw eedle vruchten, Hoop, genot en vrede en vreugd. 'k Zoek het zalig vergenoegen, Dat de rust in 't harte stort; 't Goed waar duizenden om zwoegen, Dat zoo schaars verkregen wordt; Dat geen geld noch staat kan geven, Meest in lage hutten schuilt, Dat de vreugd in 't oog doet zweven, Als de storm van rampspoed huilt. [pagina 178] [p. 178] Hoe veel reednen, die mij dringen, Tot dien eedlen schonen plicht! Ook als zorgen mij omringen, Maakt zijn zwaren last mij ligt. Moet ik veel vermaken derven, Vastgehegt aan ruimer staat: Als ik 't nodig maar mag erven, Is mijn lot dan wel zoo kwaad? Doet mij dag aan dag niet blijken. Dat nog wellust, eer, nog goed, Vrede schenken? Zijn de rijken Wel voldaan in overvloed? Grooter schat vergroot de zorgen; Stookt in 't hart begeerte aan, 't Goed dat nu bekoort kan morgen 't Rustloos hart niet meer verzaan. 't Lied dat ginds die blijde herder Bij zijn dartle kudde slaakt; 't Deuntje dat dien boer, wat verder, Onder 't ploegen vrolijk maakt, [pagina 179] [p. 179] 't Oog, dier vrouw - haar blijde trekken, Ginds in 't hutje 't speelend kind, Doen mij hier 't geluk ontdekken; Dat men schaars bij vorsten vindt Waarom zou 'k dan dwaas begeeren, Naar meer goed, slechts goed in schijn[?] Liever wil ik biddend leeren, Met mijn deel vernoegd te zijn, Dit is 't grootst geluk op aarde. Nooit word dan mijn lot beschreid. Weinig kennen uwe waarde, Zalig tevredenheid! Doet de reden die herleven, In mijn overpeinsend hert, Godsvrucht moet haar voedsel geven, Dat haar sterkte duurzaam werd; Godsdienst leert mij, op de wegen, Daar mijn Vaders hand mij leidt, Schoon door een woestijn gelegen, Voord te gaan met vrolijkheid. [pagina 180] [p. 180] Doet me op Jesus voorbeeld de oogen, Door 't geloof, gemoedigd slaan, Die door zondaarsmin bewogen, Mij in armoê voor wou gaan, Om dien schat voor mij te werven, Die me in hoop reeds zalig maakt; En dien 'k zeker zal beërven, Als de dood mijn banden slaakt. Hoe dan zorgen mij omringen. Ik wil getroost en blij te moê, Altoos wel te vrede zingen, 'k Heb er alle reden toe: Danken zelfs voor tegenspoeden, Die Gods vaderhand mij zendt, 't middel om mijn deugd te voeden, Is zijn wijsheid best bekend. Vorige Volgende