Voor eenzaamen(1790)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 161] [p. 161] Aan de Fortuin. Fortuin! gij die, zoo dwaas als grillig, Uw gaven menigmaal verkwist, Een gierigaart verrijkt met schatten, Die hij tog nooit genieten kan, Ach! Waarom deelde gij zo karig Uw kleine gunsten uit aan mij? Aan mij die haar zoo wel gebruiken, En zeker, nooit verkwisten zou? 't Is waar, ik heb, door vleiend kruipen, Uw mildheid nimmer uitgelokt, 'k Heb die niet boven haare waarde, En nooit als 't beste goed beschouwt. 'k Geloofde steeds, en heb 't bevonden, Dat buiten u 't geluk bestaat, Maar gaerne wil 'k dien roem u geven: Dat gij des levens last verligt; [pagina 162] [p. 162] Dat gij, voor welgevormde harten, Aan dorenstruiken roosjes hecht; Dat gij uw gunstling vreugd doet smaken, Naar welke een ander vrugtloos grijpt. 'k Wou daarom wel door eedle poging Zoo 't kon, door stille waarde en vlijt, Doch niet door lage drift, al vleiend, Uw vriendschap trekken op mijn zij. Was ik… Maar welk een ijdel - was ik, Verdiensten neemt gij nooit in acht. Was ik zoo 't voorwerp van uw gunsten, Dan deelde ik die ook andren mee. 'k Zou de armoe nooit in 't stof zien zugten, En, door een mede zugt alleen Of kleine gift mijn menschheid toonen. Neen dan verzachtte ik wis hun lot. 'k Zou dan een levensstand verkiezen, Geschikt naar de aandrift van mijn hart, En die, die was al ligt bevredigd, Het hijgt naar pracht, nog overvloed. Dan zou ver af van stadsche woeling, Een kleine woning, bij een bosch [pagina 163] [p. 163] Bij beeken, weiden, korenlanden, Mijn lieve stille schuilplaats zijn. Zijn bouw, zijn ligging zou dan vrolijk, Zijn dak van riet zijn groen door 't mos, 'k Zou hier van menschen onafhanklijk, Een gunstling wezen der natuur. 'k Zou hier, zoo ver van angstig zorgen, Als overvloed, verwijderd zijn, En, door naauwhartigheid, nog weelde, Gestoord zijn in mijn stil genot. Rondom mij zou ik vreugde zaaien, 't Geluk zou wonen in mijn kring, Het oog der landlien zou mij zeegnen, In nood zou ik hun toevlugt zijn. Ik zou …. Maar wat al schoone dingen! Wie zegt mij, wat ik wezen zou? Daar rijkdom vaak de deugd doet sterven, En 't hart verwisselt met het lot. Misschien zou ik bij meerder goedren. Meer spaarzaam, min gelukkig zijn; Och neen, Fortuin, houd dan uw gaven En laat mij 't vergenoegen maar. Vorige Volgende