Voor eenzaamen(1790)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 126] [p. 126] De Regen. Lang hijgde de moederlijke aarde naar regen: Zij smachte van dorst; De gloeiende zon zond haar brandende stralen: En scheurende klaagde de grond zijnen nood! Aan bloeiende planten verdroogde het vruchtje; Het blad hing verslenst; De bloemen ontloken, maar - welkten en stierven; De vogeltjes kwijnden in 't kwijnende loof. Al loeiende dwaalde, door dorrende weiden, 't Verhongerde vee. De drijvende wolken beloofden; maar - scholen Weer, zonder bevel om te regenen, weg. [pagina 127] [p. 127] De Landman zag zuchtend het spichtige koren, En beefde voor d'oogst; - Sloeg kommervol 't oog, naar den zorgenden hemel - De hemel scheen doof, - en zijn moed? - hij bezweek. God hoort op het laatst de vereenigde klachten, Van menschen en dier: Hij wenkt zijnen wind en dees voert op zijn vleugelen Met zegen bezwangerde wolken ons toe. Zij druppen! - wat geuren!! - - hoe klatren de donders Door 't scheurende zwerk! Het bliksemt!! - toch schaadt dit geen levendig schepsel Zelfs 't eenzaam hutjen in 't veld wordt verschoond. Geen geeslende hagel beschaadigt de velden, 't is regen die ruischt. - - Nu - worden de droppen weldadige stralen, En de aarde drinkt gretig dien vruchtbaren plas. Natuur zal verkwikt hare schoonheid vernieuwen. 't Versch groenende veld Zal 't grazende vee van verzading doen loeien, De vogel zal juichen in 't welig geboomt. [pagina 128] [p. 128] De zwellende toppen van 't ruisschende koren, Des landsmans gelaat, 't Zal alles uw goedheid, Alzegenaar! roemen: Ook tranen - mijn tranen van vreugd, zijn een lied Vorige Volgende