Voor eenzaamen(1790)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 69] [p. 69] Avondwensch. Als ik 's avonds eenzaam wandel; Als geen maan mijn pad verlicht; Als de schemerglans der sterren Al mijn zagten peinslust voedt; Als de halve wereld sluimert; Als de majesteit des nachts Al het schoon der aard verdonkert, Al haar stemmen zwijgen doet; Dan - dan zie ik niets dan hemel; Niets dan Almacht voelt mijn hart: 'k Staar dan op die gouden stippen, Flonkrend op het blaauw azuur. [pagina 70] [p. 70] 't Eindloos ruim schijnt mij een akker, Mild door de Almacht zelf bezaaid; Ieder zaad een zon of wereld, En hun maaitijd de eeuwigheid. Al die staatlijke orde en luister Voelt mijn ziel met diep ontzach: Ze ijlt naar boven en verliest zich, In die schoone oneindigheid. Dan, dan zweven duizend vragen Voor haar. In haar eigen niet Zinkend roemt zij, wijze Seraf! 't Godlijk schoon van uw vernuft. Of zij wenscht, slechts groote klopstok! Om een vonkje van uw vuur: Om een stipje van die kragten, Waar uw geest zich door verheft. Maar vergeefsch, in zwak verstommen, Eindt mijn allerdiepst gevoel. Zwijgen is 't eerbiedig loflied Dat voor God mij 't beste voegt. [pagina 71] [p. 71] Zwijgen? neen! - Ook ik mag zingen - Ik mag danken, voor 't gevoel Dat mij in die schoone schepping, Een gelukkig wezen maakt. Vorige Volgende