Voor eenzaamen(1790)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] De Herfst. Natuur, ik zie uw luister weenend kwijnen. De norsche herfst verwoest hem uur op uur. Uw stervend schoon zal rasch geheel verdwijnen, Is al 't vermaak dan even kort van duur? Leert de aard' dan ook, door wisling van tonelen, Mij de ijdelheid van alles wat bestaat? Ja welkend groen! dat korts mijn oog kon streelen Gij roept mij toe: ‘Wat leven kreeg vergaat!’ Waar ik mij keer, 'k zie niet dan doodsche streken. Het zwijgend bosch toont niet dan dorrend loof. 't Valt ritslend neer - ik luister - 't schijnt te spreken ‘Ook gij, o mensch! wordt eens 't verderf ten roof! [pagina 48] [p. 48] Uw lentetijd, gaat voord met snelle schreden, Uw zomer komt. Ook deze is ras voorbij. Uw herfst is daar en gij wordt afgesneden. Uw schoon versterft! Gij wordt gelijk aan mij!’ Gelijk! - ach neen! gij - blaadjes zult verteren, Maar lentegroen verrijst weer uit uwe asch Doch eeuwen lang, zal mij 't verderf beheeren, 'k Zink neer in 't graf; - 'k word nooit weer 't geen ik was. Doch - neen ik zwijg; mijn luister zal ook groeien, Als mij de zon der eeuwigheid bestraalt. Dan zal, Natuur! mijn jeugd onsterflijk bloejen, Terwijl ook gij, met eeuwige schoonheid praalt Vorige Volgende