Voor eenzaamen(1790)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] Mismoedigheid. O stille, lieve dichtcel! Gij schuilplaats van mijn vrede; Gij bron der vreugdebeekjes, Die, langs den weg mijn's levens, Zoo zagtjesruischend vloeien, Wat zijt gij mij nu somber! Waar is nu dat genoegen, Dat me anders zoo bekoorde? Wat is 't hier aaklig eenzaam! Hoe donker doodsch, hoe ledig! Gij schijnt mij aan te grimmen. Mij anders lieve dichtcel! Mijn boeken! beste trootsbron, Ook gij zijt vreugdeledig. [pagina 44] [p. 44] Gij schijnt mij doode letters, Uw stille zwijgende orde, Zelfs die is mij beklemmend, Gij schildertafereelen, Gij, sieraat mijner wanden, Toon vrij uw schoone bloemen, Uw lieve veldgezigten, Mij anders zoo bekoorlijk: Nu schijnt gij treurtonelen, Met droevig floers behangen. Alleen - dat doode kindje, Dat, in 't geplooide hempje, Met digtgesloten oogen, Met zagtgekleurde koontjes, Een bloemkrans om zijn hoofdje, Een bloem in 't sluitend handje, Zoo vergenoegd en rustig, Schijnt, op zijn bed te slapen: Dat kindje streelt mijn oogen; Dat schijnt mij toe te roepen: ‘De Dood is 't eind van zorgen! Hij kent geen moeite of tranen’! Die taal roert mij het harte: - Ik wensch mij bij dat kindje! Vorige Volgende