| |
| |
| |
De Bouval. Aan Eucrates.
Gij, die de gedenkstukken der oudheid bemint, voor wien de arbeid der voorwaereld heilig is, - Gij, die zoo gaarn in ossian leest van vorstelijke paleizen met riet en gras begroeit - van wapenen en schilden der Helden, die ongebruikt wapperen en klinken door 't stoten der winden - van winden die fluiten door de vervallene reten der tot stof zinkende woningen, Gij mijn Eucrates! verlaat voor een wijl de woningen, daar de vreugde dartelt - daar het leven ademt en kom met mij bij dezen Bouval…… Hij zij ons een Tempel der Wijsheid.
Ver van 't gewoel der Stad - ver van de bezigheden der menschen, in een onbewoonde vlakte, ligt een oud bosch. Eeuwendurende ei- | |
| |
ken vormen hier zwarte schaduw. Maar zelden wandelt hier een menschelijke voet. Het smalste pad is er begroeid met kwetsende distelen. Het bijgeloof ziet hier schimmen en spoken waren; maar de wijsgerige waereldbeschouwer vorscht hier de voetstappen der vergankelijkheid na - en - gevoelt zijn eigen bestemming. Hier in dezen plechtigen oord, steekt een oud vervallen Kasteel zijne hellende torens even uit de hooge boomtoppen op. Het staat noch in zijn eigen sombere Majesteit daar, maar niemand komt er meer binnen. Verlatenheid waart hier rond op al de paden, en ademt in elk windje, dat huivert door de bladen.
Hier dwaalde ik eenzaam en peinzend op een langen zomerschen avond - en hier wagtte ik op den stam van een omgevallen boom met zwam, met mosch en paddestoelen begroeid, neergezeten, de statige schemering af. - Gevoelens van vergankelijkheid doorzweefden mijn ziel: en - dit dacht ik:
Wat heeft de mensch van al zijnen arbeid, die hij arbeid onder de zonne? Grootste wijsgeer der waereld! hier bij deezen bouval gevoel ik de kracht van uwe vraag. - Al zijn moeite wordt eens verijdeld - Wat hij bouwt wordt verbroken: zelve heeft hij een kort genot van al zijn zwoegen. De dood ontrukt hem aan alle
| |
[pagina t.o. 10]
[p. t.o. 10] | |
Pl.I.
J. Buys, inv. et delin. Reinr Vinkeles, sculp.
1789.
Hier, in dezen plechtigen oord, steeckt een oud vervallen kasteel zijne hellende torens eeven uit de hooge boomtoppen op. Bladz. 10.
| |
| |
zijne bezittingen: en deze mogen hem eenige jaren overleven; wat hij oprichtte mag eeuwen na hem blijven duren - het moet alles eens in zijn eigen niet verzinken: - want al wat de tijd volmaakte wordt noch rasser door haar verbrijzeld. Dit zinkend gebouw was eens een prachtig kasteel, dat in schoonheid, in luister, in grootheid uitmuntte boven alle de landkasteelen die het omringden. Geen schatten, geen moeite werden gespaard, om het den laten nakomelingen, als een gedenkteeken van voorouderlijke glorie na te laten. Door duurzaam sement wierden de hardste bouwsteenen samengevoegd. Diep wierden de fondamenten gelegd onder de aarde; trotsche eiken vielen als koornhalmen, en het rijk geâdert marmer, uit de schoot der bergen opgegraven, moest de duurzaamheid en schoonheid van dit konststuk voltooien. - Hoe veele arbeidzame handen waren hier eens werkzaam! - Hoe veel konstenaars oeffenden hier hun vermogen - hunne vinding, om een schoon werk te voleinden: met één woord, al wat de grootheid, het gemak, het genoegen van den aanzienlijken eigenaar bevorderen kon, wierd niet vergeten. - Voor lange eeuwen; wie berekend juist haar getal? was dit reeds voltrokken. Zijn gedaante - zijn bouworde spreekt van de vorige dagen. Lang reeds zijn bouwers en konstenaars ingezonken in de vergetelheid. De lange reien van eigenaars die el- | |
| |
kander opvolgden zijn ook niet meer. - Doch de paleizen hunner glorie bestonden na hun. - Dit schoon gebouw verduurde de wisselvalligheden van de eeuwen zijnes aanzijns - In den rusteloozen arbeid der elementen bleef het vrij van hunne woede. Vijandelijke legers beoorloogden dezen grond. Misschien was het tooneel der verwoesting in zijn nabuurschap opgericht. Mogelijk wierd het gedreigd en beschaadigd - maar zijne stevige onverwrikbare muren, weerstonden het geweld. Het werd hersteld in zijn ouden luister; en stak zijn trotsche kruin met nieuwe glorie op.
Doch voor de eeuwigheid bouwen stervelingen nooit. - de tijd mag langsaam knagen, in het eind vergruist zij ook marmer - en - het schoonste pronkstuk der kunst zinkt weer in zijn vorige gedaanteloosheid weg.
Hoe somber is nu zijn aanzien. - Zijne ruimte is aaklig - zijn majesteit grimmig - zijne breede muuren zijn met muur en klimop bedekt. Heiren van torren, vliegen en wormen vinden hier een ongestoorde schuilplaats, gonzen door elkander, weven hier hunne sellen; en de spin spreidt aan alle oorden hare stevige netten en mest zich van haar zekeren prooi. Niemand slaat hier haar werk gade, niemand verstoort haar in het eigendom, haar door 't ver- | |
| |
derf toegeschikt. - De Steenen zijn afgebroken of uit elkander geweken, en de scheuren zijn de woningen voor nachtuilen en raven. De glasvensters hangen scheef in de verzakte sponning en het wel eer helder kristal is hoorn gelijk. De rijzende torens, die eens door hunne wijde uitzichten, vrolijke verblijven waren, schijnen nu angstige kerkers in welkers bruine schaduw schrik en zwaarmoedigheid woont. - Hunne begroeide kruinen, die statig uit de boomen oprijzen, kondigen van verre den wandelaar aan, dat in de schaduw van dit oude bosch een verlaten woning in een zakt. De oievaar bouwde hier zijn nest, en vindt het jaar op jaar weder, er is niemand die het verbreekt.
Op het gindsche torentje, zie ik het overblijfsel van een uurwijzer, maar hij tekent niet meer - die tong des tijds is verstomt; het uurwerk staat stil - Zijne raderen zijn verroest, en hunne eeuwige stilte spreekt met een luiden toon: ‘De tijd vergaat.’
Wijde gragten, met helder water, stroomden eens om deze ruime muren, en het trosch gebouw spiegelde zich in het golvend kristal waar uit het oprees. - De fiere zwaan zweefde met een uitgestrekten hals, trotsch zoo 't scheen op den adel van haren Meester, | |
| |
rondom dezelve. - Maar de wijde stroom is verdroogt: - riet en biezen groeien daar; de hagedis wemelt, de slang schuifelt daar; en de gevlekte pad kruipt er met lamme treden tusschen door. De schone vijver is in een woest moeras verkeerd!
De geboogde bruggen zijn verzwakt; hier en daar afgebroken en dreigen in te storten - Overal heeft het mosch een vrugtbaren grond voor zijn zaadje gevonden; de ijzeren hekken zelfs zijn met verouderd groen en roest overdekt. Alles tekent hier verwoesting - verlatenheid en - dodelijke rust af. Het verderf alleen waart hier rusteloos in alle hoeken: verteerd de sterkte; ontbindt de samenvoegsels; en zal eindelijk het log gevaart geheel doen instorten.
Niemand durft hier meer binnen treden. - Maar kon ik noch eens mijn nieuwsgierig oog hier laten weiden! kon ik noch eenmaal de lang verzegelde deuren ontsluiten en het geknars der verroeste grendels horen: - Ik zou het ernstig gelaat der vergankelijkheid in al zijn fijne trekken, met een melancholisch vermaak naspeuren - nu maalt mijne verbeelding mij alles af. Ik zie het graauw verderf langs de weleer sneeuwwitte muren wandelen. - Tapijten van de motten doorknaagt; - be- | |
| |
hangselen - door de nijvre hand van zijne adelijke bewoonsters, in de arbeidzame jaren die vervlogen zijn, met konstige bloemen geborduurd, nu afgescheurd; - half vergaan - zonder eenig teken van hunne verhevene afkomst, hare maakster gelijk geworden.
Ik zie trotsche gallerijen vervallen - de gewelven gescheurd: gepolijste bogen zinkende: en het schoonste beeldwerk, waar door de konst de gebeurtenissen der voorwaereld vereeuwigde, afgebroken en verwoest.
Geheele reien van afbeeldingen - geschilderd om de lang vergeten voorvaderen aan de nageslachten te doen kennen - zijn hunne oorspronglijken gelijk geworden; en overdekt door vergetenheid en verderf.
Mogelijk zou ik een weleer prachtig ledekant waar op een edele schoonheid plag te sluimeren in het zagte dons, thans herschapen vinden in een nestelplaats van motten en vledermuizen.
Kostbare ruime zalen, die eens den toon des gezags en der vreezende onderwerping hoorden - zaalen - die eens weergalmden van het gejuich van spel en zang en dans - daar overvloed op de ruime tafels - en vreugde | |
| |
op het gelaat der gasten schitterde - daar het eens blonk van goud en edele gesteentens - daar heerscht nu een eeuwige stilte, - een stilte als die des grafs zweeft er langs de doodsche wanden. De wint huilt door de scheuren - en de gillen der nachtuilen, die er nestelen, is al het gerucht dat door de treurige Echo's wordt nagemompeld - - Niemand woont hier dan de wroetende mollen en de knagende rotten.
Waar ik mij wende, overal klaagt de vergankelijkheid hare doffe lijktonen en de stilte is hare echo.
Ook hier, op deeze voorpleinen was eens alles vol leven - daar draafde het paard met zijnen ruiter - een menigte dienstbare wezens vlogen, op gebiedende wenken, in vlijtigen arbeid, heen en weder. - Wakende doggen, hier en daar bij hunne hokken geketend, boezemden eerbied en grootheid in - Nu klinken geen paardenhoeven meer op de holle bruggen - geen blazende jagthoorn lokt de echo's der bosschen meer uit - alles is stil. - Geen beschavende hand bepaald hier meer den arbeid der natuur. - Het hooge gras en de stekelige distel groeit op alle paden, waar de bezige schoffel eens het kleine onkruidje in zijn geboorte deed sterven. | |
| |
Gintsche tuinen zijn thans een verwarde wildernis. De beelden, die de vijvers versierden, liggen bij de omgevallen voetstukken vergruisd. - De watervallen klateren niet. - Het beekje murmelt niet meer; het vond zich een ongebaanden weg, om hier de plechtige stilte te vergrooten - plechtig is deze stilte. De beelden der vergankelijkheid omzweven mij - ik denk op het voorledene.
Hoe veel onderscheidene vertooners zag men voorhenen op dit aanzienlijk toneel! Hoe veel geslachten gevoelden hier de grootheid van hunnen adel; - verhieven zich in heerlijkheid boven hunne medemenschen; - vergaten hunne sterflijkheid en verbeeldden zich Goden te zijn. - Sommigen verdrukten misschien hunne onderzaten - anderen waren geliefd, mildadig,deugdzaam, - maar wat zij waren is vergeten! Volgende geslachten verdreven hunne gedachtenis. Hun roem mogt hun eenige jaren overleven, ook deze zinkt na hen in 't stof en zij worden vernietigd bij de dooden.
Hoe meenige eerbiedwekkende Matrone trad, in al de majesteit harer grootheid, met een fiere houding door die galerijen en over deeze voorpleinen: - of zat als eet vorstin | |
| |
in haar klein rijk, omringd van wagters, die hare wenken gadesloegen - doch - lange is dit voorbij - men gist alleen hare aanwezigheid.
Hoe meenige schoone Freule zweefde, in al de bevalligheid harer jeugd, over dezen grond, en liet een hoogmoedigen blik, op alles wat beneden haar geboren wierd, nedervallen. In de bedwelming harer losse jeugd dacht zij, dat de rijen van hare aardsche wellusten onafzienbaar waren - doch hare begocheling verdween, met de verdwijnende jaren.
Menig trotsche jonker - verhief zijn hart mogelijk op zijn rijkdom, mogelijk was hij onëdelmoedig, - de schrik der omleggende hutten. Mogelijk verteerde hij het zweet der landlieden - sprak met een fiere houding oordeelen uit - verkwistte met een losse dartelheid al zijnen rijkdom - en, verzeld van zijne gretige brakken, was misschien het stooren van den vrede van het bosch-gediert zijn eenige bezigheid. - De getakte hoornen der herten die reeds lange jaren gindsche muren versierden, zijn zoo veel gedenkstukken van zijne ijdele overwinning - maar ook van - zijne sterflijkheid. Doch ook hij volspeelde hier zijne rol, en liet zijn plaats | |
| |
aan zijnen erfgenaam over. Ook deze volvoerde zijne bedrijven en stont voor zijn nazaten op - En nu - nu hebben zij alle uitgespeelt - de Akteurs zijn weg - en het toneel is ledig - en na eenige jaren zal ook dit zoo onzichtbaar zijn, als alle de personen die er hunne rollen op speelden. - Dit geheele ruime vak zal dan zoo ledig zijn, als nu al die kleine plekken, en een enkel stuk muur, zal aan de volgende geslachten vertellen, dat hier eens een oud adelijk gesticht van vroege eeuwen stont - dat vele familien zijnen naam deed dragen. - Alles roept mij dan hier toe: IJdelheid der IJdelheden, alles is IJdel!
Wat is de uitneemendheid van den rijkdom en de grootheid dezer waereld? - indien ook de rijken sterven als de armen; - indien hunne goederen even vergankelijk zijn als zij zelve; indien die allen eens in het stof inzinken, - wat zal het dan in die waereld, daar zelfs vorstenglorie, hoe schitterend, geen vonkje glans behout, - wat zal het daar baten, of men hier in paleizen of in lage hutjes woonde? of men hier geëerbiedigd werd, of voor anderen bukken moest? - Het leven is een droom, en alle zijne goederen een schaduw - zou ik | |
| |
dien droom op waarde stellen? zou ik angstig grijpen naar die schaduw? Neen - het ware goed schemert aan gindschen oever des doods, daar jaag ik na.
Zoo dacht ik, - en somberder denkplaats vond ik nooit, zij scheen mij het kerkhof van aardsche grootheid en een luimige wind, die nu en dan met een statig gebrom in de oude boomtakken mompelde, was haar doffe lijkklagt.
Schoonder dan ooit waren mij thans de woorden van Ossian: ‘Selmar uwe vergruisde torens vervallen; uwe statelijke paleizen vergaan; de winden bruischen door uwe ledige voorhoven; wild gras verbergt de zitplaats des konings; de uil nestelt in zijn schild; mosch bedekt het wapen der helden; de oogen der schoonen zegenen uwe muren niet meer. Met de donker rollende jaren zijn uwe dochters verdwenen.’
De grauwe schemering begon nu reeds hare zwaarmoedige vleugelen over de natuur te verspreiden. -
De maan rees aan den hemel - Bij haar statig licht werdt dit toneel noch meerder ernstig. - Geheel in de dagen der voorwaereld vervoerd, vergat ik mijn tijd, maar een | |
| |
uil deed zijn nachtlied hooren, en ik ontwaakte uit mijne mijmering - Elke gil werd door de echo, die langs de gescheurde muren scheen voord te kruipen, zoo roerend herhaald, dat mij 't harte klopte. - Hij verliet zijn hol - Met een benaauwend geruis zweefde hij voor bij mij henen en scheen te rusten op den boom die mij bedekte. En - ik stond op.
|
|