Voor eenzaamen(1790)–Elisabeth Maria Post– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] De Voorzienigheid. Die God, die zoo grootsch in de oneindige ruimte, De werelden rollen; de zonnen, gevoedt Door stralen uit de eeuwige lichtbron, doet gloeien; Saturnus verlicht door zijn manen en ring: Die God, die de scheurende donders doet klaatren; De bliksemen vlammen door 't droevige zwerk; De schuimende golven doet brullen en - zwijgen, En Hemel en Aarde beroert door zijn storm: Die God, die de kruinen der trotsche gebergten, De nachtlijke wouden doet rijzen uit de aard; Die mosch, in de schorsen der boomen, doet wortlen: En 't zaadje in den schoot van een grasbloempje kweekt: [pagina 2] [p. 2] Die God, die de ravens hoort gieren om spijze; En 't vogeltje zingen in 't zuischende loof; Den honig der bloemen bereid voor de bijen; En kruipende rupsjes met pluimen versiert: Die God is in Christus, mijn vriend en mijn vader! Met wijsheid en liefde bestiert hij mijn lot; Mijn vreugde, en mijn smerte, is door hem afgemeten; En 't paadje geteekend waar langs ik moet gaan. Al loopt ook dit paadje door dorre woestijnen; Op steiltens, of rotsen; is 't doornig of smal: Wat zegt dit? - hij leid mij - en 't eindigt eens zalig, In 't vaderlijk huis, in het land van mijn rust. Wat zou ik dan vreezen? weg zuchten en zorgen! In 't nijpen des noods, is de God van 't heelal Mijn toevlucht; de schepping eerbiedigt zyn wenken. Treft ooit mij een kwaad, - het verbeterd mijn hart. En schrei ik, - mijn tranen, geweend voor zijn oogen, Hij telt ze - Hij loontze met englengeluk; Ik leef dan blijmoedig – zou hij, die een wormpje Verzadigt, de nooden niet zien van - zijn kind. Vorige Volgende