dit poogde ik altijd te vermijden, na dat ik bij uw graf gezeten heb. Maar,
wanneer wij van de gedachte aan de mogelijkheid van eenen rassen dood, ongevoelig tot een
somber staren op zijne waarschijnelijkheid komen, dan worden wij ongeschikt om gevallig met de
levenden om te gaan; en de plichten der maatschappij te betragten.
Ik poog dus deze gedachte te verdrijven, en uit de herinnering der doods slechts bedagtzaamheid te
leeren, om dus in leven en in sterven voor God te zijn. - Doch altijd kan ik over mijnen geest niet
heerschen; dikwils ben ik om mijne min vrolijke en peinzende gesteldheid de verwondering mijner
Moeder, en bekenden. - Men schrijft die aan geheel verschillende oorzaken toe; en ik moet zwijgen,
om geen ontijdige vrees, of veroordeeling van grilligheden te veroorzaken. De verschillende
voorwerpen op reis, en vele afleidingen, die ik hier vind, hebben mij eenigzints in eene meer
opgeruimde gesteldheid gebracht. Ik bemin de Zuster mijner Moeder, ik zie haar beide zo gelukkig
in elkanders vriendschap. - Onder hare kinderen is een bevallig schrander meisje, zij heet Sofia, en
door de overeenstemming van haar gelaat met het uwe, heeft zij mijn hart ingenomen. Zoo ver ik
haar kenne, heeft ook haar karakter een zweemsel van het uwe; maar waar is uw karakter, uw