licht zag, en in
het geloof aan den Verlosser, mijn voet zette op den weg der deugd. Mijn boezem klopte van
dankbaarheid aan den God mijner weldadigheid, en een gevoelige traan was mijn lofoffer. - Maar
aan den anderen kant, bedacht ik welk een merkelijk gedeelte van mijn leeftijd weg was, -
onherroepelijk weg! - Een vierde van een eeuw, dacht ik, is voorbij, het overige zal even ras
wegvliegen, de tijd ijlt rusteloos voord, en hoe veel valt er niet te verrigten, om wel te sterven! - Hoe
weinig ben ik in de toebereiding daar voor gevorderd, en elk oogenblik, dat ik niet wel doorbreng,
zal mij op mijn doodbed berouwen. - Ik wierd geheel ernstige, treurigheid. - - Grievende lotgevallen
van afgestorvene beminden, kwamen voor mijn geest, ik gaf den vrijen loop aan mijne
aandoeningen. De wereld met al haare genoegens scheen mij een dal van tranen. Ik schilderde mij
een reeks van droevige wegen, die mij daar in mogelijk afgeperkt waren; tot dat ik, zugtende mijne
vogtige oogen ten hemel sloeg, en, door een straal van troost, bemoedigd, ophield te gissen naar een
onzeker lot. Toen was ik geneigd, om het goede te genieten, terwijl Gods vaderhand het mij
toereikte, en het overige gerust aan hem toe te vertrouwen, wijl hij best weet, door welke middelen
mijn eeuwig heil, (het doel van mijn tegenwoordig leven) bereikt kan worden. Ja 't was nu mijn
voornaamste zorg,