ik mij vermaken kon, in hunnen werkzamen ijver: en met goed
gevolg. Zij vliegen gestadig af, en aan; deze draagt een strooitje, die een moschje, terwijl zij juichen
van vreugde over hunnen vond: een ander sluipt met de schuwheid van eenen rover weg, een derde,
die het buitenste van zijn nestje al volbouwd heeft, komt wol ter bekleeding halen. Het denkbeeld: ik
bevorder de vreugd dezer schepseltjes, is mij zoo vleiend, als de schranderheid dezer diertjens mij
verbaast. Wie leerde hen die kunst, om zulke net ineengewerkte nestjes te bouwen, en die op
verschillende wijzen en plaatsen, elk na zijnen aart, vast te hegten? Wie leerde hun de spraakkunst,
waar door zij elkander hunne gedagten mededeelen? want dat zij elkander verstaan, is zeker: het
lievend paar, dat anders in verschillende oorden bouwstof zoekt, komt telkens hier te samen; dus
maakte de een, die hier den voorraad gereed vond, dit den anderen bekend, en lokte hem hier heen.
Wie anders onderrigtte deze vogels dan Hij die ook tot dit geslacht zeide: ‘weest vrugtbaar en
vermenigvuldigt’! O! hoe glanst nu het boschje van nieuwontloken loof! De bladeren zijn nu bijna
volwassen; het groen is verrukkend! Maar ééne gedachten matigt mijne vreugde, van alle deze
heerlijkheid zal over zes maanden gene schaduw meer overig zijn; dan zullen die schoone bladeren
dor op den grond lig-