zoo gewoon aan de
moederlijke zorg en liefde, gewaar moet worden, in uw tegenwoordig ongeval. - Ik ween met u; ik
gevoel al uw lijden; maar kan ik niet meer doen, dan dit om mijn vriendin te troosten? O ja; ik kan
uwe edele tranen door den Godsdienst droogen. - Hij geeft balsem voor de diepste wonden; hij, die
uwe moeder gerust doet sterven, moet u leeren haar gelaten na te oogen. Is niet God, die uw, en
haar lot bestierde, wijs en goed? Zal hij u, bij 't verlies van uwe moeder, zijne algenoegzame
vaderzorg wel onttrekken? En past het eenen Christen niet om te berusten, in alle Gods daden, ook
dan zelf, wanneer hij daar in geene stralen van goedheid zien kan? Maar hoe helder schitteren die
hier! welk een voorregt voor u, eene moeder te bewenen, die eene erfgenaam des hemels is! Bij
haar doodbed een school te vinden van eeuwige waarheden! - Hoe leert gij de waarde der deugd
kennen, daar, waar een godlochenaar siddert! Waar een ijdele wereldslaaf wanhopig is, daar juicht
een Christen! Zij, die zoo lang uw hulp, uw leidsvrouw, uw voorbeeld was, verlaat u, om het loon
harer deugd te ontfangen! - troostvolle gedachten! De kinderliefde zelf, verbiedt hier het weenen; ten
minsten zij matigt de smert. Zoudt gij haar, wier doelwit was, u gelukkig te maken, haar geluk
misgunnen? Een geluk, dat voor de beste der christenen, nooit op deze aarde wort gevonden? en
vooral - heeft