Het land, in brieven
(1788)–Elisabeth Maria Post– AuteursrechtvrijVIII. Emilia aan Eufrozyne.Den 26 Jan. 17-
Was het uw oogmerk, lieve Eufrozyne! uw vriendin in haare eenzaamheid te doen lachen? Dan is het gelukkig bereikt door 't geestig verhaal van uw adelijk diné. Terwijl de schoone trekken van uw edel hart in dit, en het ander deel van uw' brief, mijne achting en vriendschap, zoo 't mogelijk is, nog hooger deden rijzen. Ja wel hebt gij 't geraden in 't slot van uw' lieven brief; ik verhef | |
[pagina 43]
| |
het geluk van mijne eenzaamheid, doch noem het geen verwijzen, maar - begunstigen van het lot, - en op dit oogenblik gevoel ik 'er het zalige van. Het is nu bijna middernacht; de geheele avond is mij een oogenblik geweest; eer ik na bed ga, moet ik u getuige maken van mijn stil, geheel ernstig genoegen. Terwijl de stadsche jeugd zig vermaakte in vrolijke gezelschappen, terwijl mijne Eufrozyne mogelijk zig bij eene harer vriendinnen gelukkig gevoelde, zat ik van alle uitwendige vreugde afgezonderd, bij het helder lamplicht in mijn lieve schrijfcel. Het was doodstil, zoo dat ik de stilte kon hooren; het loeien van eene of andere koe in de stallen mijner buren; het knetteren der raderen van eenen t' huiskomenden boer; het koude voorspellend knappen van het vuur; het gieren van een uil in de boomen; of de snorkende adem van Rozet, brak haar alleen bij tusschenpozen af. Maar het tikkend uurwerk ging onophoudelijk zijn gang; dit bepaalde mij bij den rusteloozen voortloop des tijds; - ik hoorde de oogenblikken snellen; ik dagt op mijn vervlogen leeftijd, op de onzekere volgende jaren; en mijn geheel leven scheen mij slegts de droom van een oogenblik. Mijn peinzende, door niets afgetrokken, ernst drong dieper door, tot het oogmerk van mijn leven, tot den staat, waar toe ik na verloop | |
[pagina 44]
| |
van eenige voortsnellende jaren, of maanden zal overgaan. Ik herinnerde mij eene meenigte voorbeelden van vroeggestorvene bekenden, wier eeuwig lot, schoon onbekend voor de overblijvenden, door God nogtans onherroepelijk beslisd is. Juist terwijl ik met deze gedagte werksaam was, gaf mijn uitgaande lamp, wiens verzwakkend licht ik niet bemerkt had, mij een levendig afbeeldzel van mijn volgend lot. Zoo, dagt ik, zal mijn levenslamp, als de groeisappen die het lighaam voeden, verteerd zijn, eens worden uitgeblust in zwarte donkerheid. Ik verbeelde mij een menigte van menschen, die nu, - nu op dit oogenblik, - in onderscheiden wereldoorden, den laatsten adem uitbliezen; ik vertegenwoordigde mij een geheele reeks van onderscheiden sterfbedden. Eerstgeborene kinderen; wier pas begonnen leven geëindigd werd, gelijk een bloemknopje dat bij de eerste ontluiking reeds verwelkte; - jongelingen in het vleijendst tijdstip, te midden van hunne gegrondste vooruitzichten - nedergeveld; - mannen in de kracht van hunne dagen afgesneden; waggelende grijzaards, die hun stervend leven, met den doodslaap verwisselden; - dezen kwamen mij allen voor den geest. - Ik stelde mij hen voor, in hunnen al, - of niet - bereiden staat, - ik zag dezen als een vriend; dien als een vijand | |
[pagina 45]
| |
van God, het voorportaal der eeuwigheid verlaten; - Ik voelde met eenen onuitdrukbaren eerbied de regtvaardigheid, en wijsheid van Hem, wiens Eeuwig raadslot, het lot der stervelingen verzegeld. Ik bleef eenigen tijd in het donker zitten: mijn denkvermogen breidde zig uit, nu er meer zintuigen stil stonden, en verbeeldde mij eenigsins den staat der afgescheiden geesten, die door geene zinnelijke voorwerpen in hunne werkzaamheid gestoord worden; ik verbeeldde mij het ontzachlijke van dien staat, voor menschen, wier levenswijs hier op aarde hun geene vrolijke denkstof in de eeuwigheid heeft overgelaten. - Wat toch zal den vriend van de wereld, en de zinnelijke genoegens, voor wien hier eene ernstige gedachten een ondragelijke last was, in de eeuwigheid bezig houden, daar hij van alle zijne geliefde vermaken berooft, alleen - denken zal? - Denken, ja, op de genotene wellusten van dit leven; maar welkers herinnering hem in eene wereld, waar hij ze allen mist, niet dan jammervolle kwelling zal baren: alle de goedheden van God door hem met ondankbaarheid beantwoord; - de genadetijd door hem te dwaaslijk verspild, en nu - voor altoos afgesneden: deze en zoo vele andere dingen, die hij voorheen in eene gedurige verstrooijing voorbijzag, zullen daar tegen wil en dank, zijne ongehin- | |
[pagina 46]
| |
derde aandacht boeien, hier leidde hij het geweeten stilzwijgen op; maar daar zal het spreken, - met een ontzachlijke zieldoordringende stem - die het naberouw en de wanhoop bij uren zal doen aan groeien. - Welk een treffend spoor gaf mij dit zielroerend tooneel, om met blakenden ijver, voor de eeuwigheid te leven, om reeds hier die maat van wijsheid, van geloof en deugd te verkrijgen, die mij voor dezelve kan rijp maken. - Zulk eene ziel zal, ontslagen van het zinnelijk, het zwak, of pijnelijk lighaam, dat haar hier zoo dikwils hinderlijk was, het zalige van haare vrije onbenevelde werkzaamheid, met verrukking gewaar worden; - zij zal hare geliefde onderwerpen onverhinderd bepeinzen; - hare zonden herdenken, als verzoend door haren Verlosser; - de verloren genoegens van dit leven niet beweenen, - en door de herinnering van voorbijgelogen jaren van verdriet geen lijden voelen. - Zij zal zalig zijn, in genot en in verdere verwagting. Zeker de staat der afgescheidenheid heeft iets ontzettends, om de onzekerheid van het - hoe van ons bestaan: maar 't onfaalbaar woord van God, dat de dooden bij hun sterven reeds zalig spreekt, is een waarborg voor des Christens geluk, en moet een spoor van deugd voor ijder wezen. | |
[pagina 47]
| |
Mijne ziel, toen geheel ernst, vond in alles voedzel voor hare neiging: straks luisterde ik naar het gekraai der hanen, die elkander beantwoordden, zoo ver mijn gehoor strekte; en aanstonds dacht ik aan 't gene onze Haagsche Guldenmond van dit dier zingt:Ga naar voetnoot* Hoe? geeft de slaapzucht geen gehoor?
Een vogel van die veren
Kon, door 't gekraai in Petrus oor,
Dien grooten Leeraar leren,
Hoe kwalijk hij ten hove voer,
Hoe valsch zijn tong Gods zoon verzwoer.
't Was tijd van daar te keren.
Dit leidde mijne gedachten tot den akeligsten, maar tevens zegenrijksten nacht, die ooit de aarde bedekte, - dien nacht toen de Heiland leed, en dit getrouwe dier aan zijnen afgedwaalden lieveling zijnen diepen val herinnerde. Ik verbeeldde mij de smert die de ziel van dezen dissipel folterde, om dat hij het lijden van den besten Meester, weldadigsten der menschen, zoo schandelijk, zoo laag, zoo ontrouw tegen de trouwhartigste waarschuwing aan, vergroot had; ik verbeeldde mij het gelaat, waar mede Jesus hem aanzag, en hoe die ogen vol ernstige bestraf- | |
[pagina 48]
| |
fing, maar tevens vol vergevende liefde zijne schuldige ziel moeten gewond hebben; en - toen - ja nog lang daar na, edele tranen, uit gemengde hartstogten, hebben doen vloejen. - Ik stak toen de lamp weer aan, en las in den onvergelijkelijken Klopstok, dit zoo allertreffendst geschilderd stuk; - ik bewonderde de kunst des onsterfelijken dichters, die mij niet slegts iets deed gevoelen van 't geen Petrus voelde, en tranen deed storten om zijn weenen, maar ook mijn hart deed gloeien in waare liefde tot mijnen Zaligmaker. Ik zag de zwakheid van mijn ligtverleid hart dat zoo dikwils, helaas! Petrus door daden navolgt, en werd beschaamd; ik hoorde zijne vriendelijke nadrukvolle vermaning: ‘Waakt en bid, op dat gij in geen verzoeking komt ’, en mijn gehele ziel werd ootmoed, liefde, en aanbidding. - Zie daar mijn vriendin! u mijn genoegen medegedeeld; en het nog eens genoten. Nu verlang ik naar de rust, het is meer dan één uur na middernacht. - Vaarwel! leef zoo gelukkig als
Emilia. |
|