| |
| |
| |
De leer van An Sang-Su
In december 1998 schreef het weekblad ‘De Banier’ een prijsvraag uit voor een satire over het Wel en Wee van Suriname. Ik was een van de dertien inzenders die zich aan de tijdslimiet en de voorgeschreven lengte van het stuk hadden gehouden. Doordat het weekblad inmiddels is opgehouden te bestaan en de redacteur in Miami is ondergedoken zullen we nooit te weten komen wie van de dertien de prijswinnaar zou zijn geworden. Wat de anderen doen weet ik niet, maar ik heb besloten mijn inzending in het democratische Nederland te publiceren. Voor de goede orde deel ik de lezer mee dat zowel de ‘ik’ als de overige in het verhaal voorkomende personen geheel fictief zijn.
Nog een week of wat en dan was het gedaan. De lessen hadden vrucht afgeworpen en ik was genoegzaam klaargestoomd om straks in Holland in de tweede klas van het gymnasium te worden toegelaten. Voor meneer Hoevelman betekende het naderend afscheid van zijn ijverige pupil nog iets anders. We hadden, zoals gezegd, nog een week te gaan toen hij De Bello Gallico dichtsloeg en aldus begon: ‘Ik herinner mij Peter, de keer dat ik bezig was je de betekenis van de zesde naamval, de ablativus, bij te brengen. Jij begreep
| |
| |
het eerst niet of je deed of je het niet begreep en ineens vroeg je me: Bestaat er ook een zevende naamval? Ik dacht eerst dat je een grapje maakte, maar toen ik er 's avonds over nadacht besefte ik dat jij, zonder je er zelf van bewust te zijn, open stond voor het soort vervoegingen waar de meeste mensen hier in Suriname geen weet van hebben.’
‘Wat bedoelt u meneer?’ vroeg ik verbouwereerd, omdat ik niet doorhad waar hij naartoe wilde.
‘Dat zal ik proberen je uit te leggen. Je bent nog erg jong en er zijn gedeelten van wat ik je ga vertellen, die je nog niet ten volle zal begrijpen. Dat is helemaal niet erg. Ik ben al de zestig gepasseerd en nog altijd heb ik niet alles van de leer van An Sang-Su begrepen.’
Deze laatste week besteedde meneer Hoevelman minder aandacht aan de veldtochten van Caesar in Gallië, maar des te meer aan de leer van An Sang-Su. (Hierna te noemen An Sang.) Hoewel meneer Hoevelman mij niet verbood om iets daarvan aan mijn ouders te vertellen besloot ik op eigen houtje het allemaal voor me te houden. Mijn vader was vrijmetselaar, die gaven elkaar de linkerhand en hadden allerlei geheime symbolen en tekens, nu was ik degene die een geheime leer te pakken had zonder dat ze daar iets van wisten. Meer nog dan vroeger zag ik tegen meneer Hoevelman op. Hij begon met mij het verschil uit te leggen tussen yin en yang, hoe die twee elk vanuit een verschillende invalshoek toch op elkaar aansloten. Toen ik opmerkte dat hij niet zo omzichtig hoefde te
| |
| |
doen, omdat ik groot genoeg was om dat te begrijpen tikte hij met zijn pijp op tafel en zei een hele tijd niets. Waarna hij mij de leer van An Sang ontvouwde. Hoe vreemd en esoterisch die ook op het eerste gezicht mag lijken, voor kinderen is niets vreemd, hun absorptievermogen is onvoorstelbaar groot. Adam en Eva en de Slang, Noach en de Zondvloed, Jezus die op zee wandelde en uit zijn graf opstond, het was mij door de dominee allemaal bijgebracht. Nu verschafte meneer Hoevelman mij de ingang tot een nieuw domein, dat van An Sang. De meester, zo noemde meneer Hoevelman hem, was in Korea geboren en leefde omstreeks 600 jaar voor Christus. Het is nu na zoveel jaar onmogelijk om de aanstekelijke manier weer te geven waarop meneer Hoevelman mij met de denkbeelden van An Sang vertrouwd maakte. Dat was geen gemakkelijke opgave want het abstracte niveau van An Sangs denkbeelden is heel hoog. Het kwam allemaal neer op het onzijdige. ‘Het’. De tweedeling van het leven in yin en yang, hoe aannemelijk ook bij eerste oogopslag, is een vorm van optisch bedrog. Wat zich als geslacht voordoet dient alleen als handvat voor taal- en seksueel gebruik. Wie zou het in zijn hoofd halen om water, lucht en vuur in mannelijk en vrouwelijk op te delen en te willen splitsen? Het onzijdige ‘Het’ omvat het allemaal, de kringloop van de reïncarnatie, waaraan de mensen en zelfs de goden zijn onderworpen toont dat aan. Niemand kan er zeker van zijn in welke gedaante hij of zij zich straks zal mani- | |
| |
festeren. De vorst van vandaag kan morgen een courtisane van laag allooi zijn, - het woord hoer kwam meneer Hoevelman niet over de lippen, - de non uit een streng bewaakt klooster een ordinaire tempeldief. ‘Wie aan de indeling van yin en yang blijft vasthouden zal nooit het strikt onzijdige principe dat voorafging aan het ontstaan van hemel en aarde kunnen begrijpen.’
Hier stokte meneer Hoevelman en ik kon merken dat het hem moeite kostte er dieper op in te gaan. ‘Ik neem aan dat je weet hoe kinderen worden verwekt,’ ‘Ja,’ zei ik, ‘dat hebben mijn ouders mij verteld.’ Dat was niet waar, deze wijsheid had ik van de jongens op school opgestoken waar de wildste verhalen de ronde deden. ‘Goed,’ zei meneer Hoevelman, ‘dan kunnen we een stap verder zetten. Het paren, de eenwording, is niet anders dan de realisatie van het onzijdige. Het is een rituele handeling, die door het uitbrengen van de daarbij behorende klankformules dient te worden begeleid. Meneer Hoevelman vermeed het woord orgasme, dat hij niet geschikt achtte voor een jongen van mijn leeftijd, maar zijn uiteenzetting van de diverse klankformules, de toonhoogte, het langgerekte aanhouden, het opbollen van de klank O tot het uiteenspatten ervan, het was meer dan genoeg voor mij om mij dat levendig te kunnen voorstellen.
Ik was nog geen week in Holland toen ik met een oude tante naar Artis ging. Ze had me al naar het Rijksmuseum gebracht en na de schilderijen waren nu de dieren aan de beurt. Bij de kooi van de poema's
| |
| |
gekomen gebeurde ‘Het’. Twee poema's waren, zonder zich aan de omstanders te storen, bezig te paren en stootten daarbij klanken uit die ik onmiddellijk herkende. Nu kreeg ik voor het eerst het aanschouwelijk onderricht dat meneer Hoevelman mij niet had kunnen geven. Om van deze onverwachte gelegenheid ten volle te kunnen profiteren bood ik geducht weerstand aan mijn tante die aan mijn arm trok om verder te gaan.
Ik durf niet beweren dat meneer Hoevelman tijdens mijn schooltijd in Alkmaar mijn leidsman is gebleven. Wel kan ik met mijn hand op mijn hart verzekeren dat ik vaak aan hem terugdacht. Was Edith, die evenals ik aan de Wilhelminalaan woonde, een beetje verliefd op mij? De jongens in de klas plaagden mij ermee, dus iets dat daarop leek moet hen zijn opgevallen.
Na het eindexamen werden de eindexaminandi door de rector toegesproken. Het Murmellius was een klein gymnasium en wij waren maar met z'n zevenen. De rector belichtte met de van hem bekende eloquentia ons allemaal stuk voor stuk, wees op de behaalde resultaten, blikte in de toekomst en gaf ons ieder een aan Plato ontleende raadgeving voor ons toekomstig leven mee. Bij mij weidde hij uit over wat hij noemde eolische verstuivingen (het is best mogelijk dat ik dat voor mij vreemde woord niet goed heb verstaan), waardoor mijn werkelijkheidszin soms verloren dreigde te gaan. Het was of hij wist, begreep of aanvoelde dat ik, hoewel een ijverige leerling die zowel Tacticus als
| |
| |
Homerus onder de knie had, me daar niet bij betrokken voelde. Na afloop van de plechtigheid wandelde ik met Edith, die eveneens was geslaagd naar huis. ‘Wat ga je nu doen?’ vroeg ze me. ‘Dat weet ik nog niet,’ zei ik, ‘of toch wel, me verdiepen.’ Het kan zijn dat Edith die woorden verkeerd heeft opgevat, in elk geval is het die avond na afloop van het feest in Het Gulden Vlies in de bosjes achter de Hertenkamp tot een rituele handeling gekomen. Het was maar goed dat er geen boswachter in de buurt was want anders zou hij vast op de voor hem vreemde klanken (wat zou dat voor een dier zijn?) af zijn gekomen.
Het was voor ons beiden de eerste keer en wat we aan bedrevenheid misten maakten we goed door ons doorzettingsvermogen. We hadden nog maar een paar dagen te gaan eer Edith naar een kibboets zou vertrekken en ik naar een zeilkamp in Frankrijk. Plato en zijn grot lagen achter ons, An Sang en diens ritueel namen zijn plaats in.
Vele jaren later, ik was inmiddels een succesvolle strafpleiter geworden, hoe het Edith was vergaan -die na de vakantie een kennis in Australië was gaan opzoeken, daar was gebleven en getrouwd, - wist ik niet, zagen we elkaar weer. Haast niet te geloven, op een cruise van de Blue Bird. Ik had het idee dat in mijn drukke bestaan een zeereis goed voor me zou zijn en het vooruitzicht een paar tropische havens aan te doen maakte voor mij de cruise des te aantrekkelijker. Bij Edith lag dat wat anders. Na een monotoon huwelijk
| |
| |
met de eigenaar van een uitgestrekt ‘sheepstation’, dat haar in den beginne romantisch was voorgekomen, kon ze op den duur geen schaap meer zien. Ze besloot daarom om naar Holland terug te keren en trok bij haar inmiddels bejaarde ouders in. Wat te verwachten was geschiedde. De verveling sloeg toe en om zich daaraan te onttrekken boekte ze een reis op de Blue Bird. ‘Ik had een vaag voorgevoel dat ik je daar zou ontmoeten,’ zei ze, wat mij, hoewel gevleid weinig aannemelijk voorkwam. Om voor haar niet onder te doen loog ik dat ik een soortgelijk voorgevoel had gehad. Waar of niet waar, deze gefingeerde lotsbestemming liet de benadering tot elkaar vrijwel geruisloos verlopen. En het was niet te verwonderen dat de leerstellingen van An Sang, die ik in mijn drukke advocatenleven schromelijk had verwaarloosd, weer naar boven kwamen. Tijdens de zeereis bleek mij al gauw dat bij Edith hetzelfde het geval was. Zelfs de schommelingen van de boot wist zij ondergeschikt te maken aan het voorgeschreven ritueel. Beschaamd luisterde ik naar wat zij mij te vertellen had. Ze had inderdaad met eindeloos geduld geprobeerd Roy, haar man, de basisbegrippen van An Sang bij te brengen. Veel verder dan het voortbrengen van klanken, die meer weg hadden van het mekkeren van een schaap, was hij niet gekomen en tenslotte had zij haar pogingen moeten staken.
En hoe is het jou vergaan, wilde ze weten. ‘Heb jij nog geprobeerd An Sang aan anderen te slijten? Om- | |
| |
dat ik mij niet wilde laten kennen en niet wilde opbiechten dat ik in mijn drukke praktijk er niet aan toegekomen was, deed ik het voorkomen alsof ik een zelfde teleurstellende ervaring had ondervonden. Ik vertelde met de nodige omslachtigheid, die mijn verhaal des te geloofwaardiger maakte, dat mijn secretaresse zich eens had laten ontvallen dat het tikken, filen en werken met de computer haar niet langer bevredigde, waarna ik haar de beginselen van An Sang had bijgebracht. Het heeft niet mogen baten want na een klein jaar was ze onder de invloed gekomen van een afvallige priester die haar op zijn beurt afkerig had gemaakt van wat volgens hem apocriefe esoterische praktijken waren. Na deze tegenslag had ik afgezien van het zoeken naar mogelijke geestverwanten. Nog daargelaten dat mijn kantoorgenoten het mij kwalijk namen dat ik Charlotte, zo heette ze, haar hoofd zodanig had geperverteerd met die Koreaanse poespas van me dat ze met ziekteverlof een paar maanden thuis was gebleven en vervolgens haar baan had opgezegd.
Even viel Edith uit haar rol.
“Hield je van haar?” vroeg ze. “Hoe kan dat nou,” zei ik. Het was een leerling - leraar verhouding. Je moet er niet meer achterzoeken.’
De lezer zal zich langzamerhand afvragen wat de leer van An Sang in 's hemelsnaam met het Wel en Wee van Suriname te maken heeft. Ik kan die reactie wel begrijpen. De inleiding tot de satire vergt nu eenmaal
| |
| |
de nodige uitleg. An Sang kent als echte Koreaan het begrip met de deur in huis vallen niet, voor hem geldt immers dat lang aangehouden geduld het daarop aansluitend ritueel ten goede komt.
Het kon niet uitblijven. Edith werd zwanger.
‘We moeten een nieuw leven beginnen.’
‘Waar?’
‘In Suriname.’
‘Hoe?’
We behoefden die vraag niet meteen te beantwoorden. Met ons bezit aan Nederlandse guldens en Australische dollars konden we het gemakkelijk een paar jaar uitzingen. Edith kende Suriname niet en liet het aan mij over om een goede plek uit te zoeken waar we ons nieuwe leven konden beginnen. We besloten buiten de hoofdstad Paramaribo neer te strijken, niet te ver er vandaan, maar toch buiten bereik van de politieke aardverschuivingen. We waren het al gauw over alles eens, het leek wel of we samen het kind ter wereld zouden brengen en als het aan ons en niet aan de Schepper had gelegen zouden wij daar zeker voor hebben gekozen.
Ons kind, drie maanden te vroeg geboren, heeft maar enkele dagen geleefd. We hebben het aan de oever van de koele Coropina-kreek, dicht bij het dorp Bersaba eigenhandig begraven. Voor het nieuwe leven dat ons voor ogen had gestaan was dit een treurig begin. Toen een Indiaanse jager, die ons een pakira
| |
| |
kwam verkopen ons vertelde dat er in zijn dorp een tweeling, een jongen en een meisje, was geboren en dat de moeder, die al zeven kinderen had, ze in de stad als kweekjes wilden gaan aanbieden, besloten we om deze twee kinderen als de onzen aan te nemen.
De moeder had daartegen geen bezwaar, de vader was in geen veld of wegen te bekennen. Dit werd het werkelijke begin van ons nieuwe leven in de republiek Suriname. Aangezien we er geen tv, geen ijskast en nauwelijks huisraad op na hielden, hoefden we niet bang te zijn beroofd te worden.
Vier jaren, vredige jaren, waren verstreken toen het eerste onheil zich aandiende.
Romeo Sanches, een buitengewoon agent van politie, met wie we wel eens een praatje hadden gemaakt, had in de stad een klacht tegen ons ingediend. We zouden ons aan godslastering hebben schuldig gemaakt. Waaruit die zou hebben bestaan was voor ons een raadsel. Ons belijden van An Sangs leer bracht geen uiterlijk vertoon met zich mee. Wel pleegden wij, zoals anderen een avondgebed op zeggen, alvorens te gaan slapen de bij het ritueel horende klanken hun vrije loop te laten, ongeacht of de paring daarmee gepaard ging. Op den duur was die, zo niet in het vergeetboek, dan wel op de achtergrond geraakt. Sanches, die nog maar zelden in zijn leven een proces-verbaal had opgemaakt, had niet kunnen vermoeden dat zijn klacht zoveel opschudding in het land teweeg zou brengen. Wij zouden geen rekening hebben gehouden
| |
| |
met de drie grote Wintie's van grond, lucht en water, elk met zijn eigen specifieke eigenschappen en herkenningstekens. Wat wij deden was een bespotting, een aanfluiting van wat de gelovigen als heilig ervoeren. In het bijzonder het feit dat de twee vierjarige kinderen ook aan het klankritueel hadden deelgenomen gaf aan de klacht een bijna obscene betekenis. Voor- en tegenstanders waren het erover eens dat wij te ver waren gegaan door onschuldige kinderen erbij te betrekken. In een ingezonden stuk in het ochtendblad heette het zelfs dat het ritueel vooraf zou gaan aan het offeren van de kinderen. De klacht, hoe kon het ook anders, heeft niet geleid tot een strafvervolging. Na overleg met de premier besloot de waarnemend Procureur-Generaal de zaak te seponeren. Wel moesten de twee kinderen terug naar hun moeder op Cassipora. Wat het afscheid van Aka-Mie en Tje-rie-Oe voor ons en voor de kinderen betekende, daar hadden de gezagsdragers geen oog voor.
‘Wat een rotland,’ zei Edith, ‘ik wil hier weg.’
Ik zei niets. Edith had gelijk, al kon ik het niet opbrengen om dit ruiterlijk toe te geven. 's Avonds, als we voor ons huisje zaten, niet meer in staat om van de koele avondlucht en de heldere sterrenhemel te genieten, was het of wij ons geloof in An Sang hadden verloren. Het ritueel dat wij vier jaar lang vol overtuiging hadden nageleefd kwam er niet meer aan te pas. Onze gedachten vloeiden niet meer zoals vroeger in elkaar over, nu leek het wel of we elk in ons eigen
| |
| |
spinsel gevangen waren zonder de ander daar deelgenoot van te kunnen maken. Zo kon het niet voortgaan, ik was de eerste die deze naargeestige stilte openbrak.
‘Wat gebeurd is is nooit goed te praten. Maar misschien hebben wij van den beginne af een grote fout gemaakt.’
‘Hoezo?’
‘Wij hebben op en voor ons zelf geleefd, we hebben gedaan of Suriname, de bevolking, bijzaak was, niet bestond, we waren teveel met onszelf bezig.’
‘We hebben niemand kwaad gedaan. Je weet net zo goed als ik dat ik op de markt nooit gepingeld heb als de marktvrouwen me afzetten en heb ik ze niet altijd tabletten tegen hoofd- en buikpijn gegeven als ze me daarom kwamen vragen.’
‘Daar gaat het niet om. We zijn buitenstaanders gebleven, we hadden ze in kennis moeten brengen met wat we aan het doen waren, met onze denkbeelden, met An Sang. Ze waren daar nog niet rijp voor, dachten we, en is dat op zichzelf niet een teken van hoogmoed?’
‘Het lijkt wel of je wilt goedpraten wat die ellendelingen ons hebben aangedaan. Jij bent een man, jij mist de kinderen niet zoals ik.’
‘Dat is niet fair. Ik hield evenveel van ze als jij.’
‘Ach wat, misschien is de hele leer van An Sang een grote luchtballon. De rotzakken hebben er doorheen geprikt, plof, uit.’
Het heeft me veel moeite gekost om Edith te overtuigen dat we het anders hadden moeten aanpakken.
| |
| |
‘Dit is een gelovig volk, we hadden daarop moeten inspelen.’ Nog was het niet te laat. Edith liet zich door mijn eloquentia overtuigen. Ik had niet eerder beseft hoe dapper ze kon zijn. Terwijl ik het allemaal in woorden zocht als steunpilaren voor mijn nogal wankel betoog, kwam het bij haar van binnenuit opborrelen. Op een ochtend, toen ze op het punt stond om naar de markt te gaan, zette ze opeens de mand neer, kwam naar me toe, gaf me een zoen op mijn voorhoofd en fluisterde in mijn oor, alsof niemand het mocht horen, ‘laten we opnieuw beginnen.’
Ik was verrast, er niet op voorbereid. ‘Waar en hoe,’ stamelde ik.
‘Tussen de mensen.’
Ik voelde aan dat een keerpunt in ons leven was aangebroken. Praktisch als ik uit hoofde van mijn vroeger beroep was berekende ik snel wat dat ons zou gaan kosten. We hadden vier jaar lang niets verdiend, weinig uitgegeven weliswaar, maar toch. Ik ging naar de stad en had een onderhoud met de manager van de bank. De inflatie had een zodanige ontzagwekkende diepte bereikt waardoor wij met onze Nederlandse guldens en Australische dollars nu, zelfs na vier jaar interen, rijker waren dan toen wij hier waren gekomen. Vrij van financiële zorgen besloten we een grote villa met zwembad in een van de buitenwijken van Paramaribo te betrekken. Om het verschil met de nieuwe rijken te accentueren lieten wij de hoge omheining rondom ons huis afbreken en stelden het
| |
| |
zwembad voor een ieder open. 's Avonds waren de klanken van het An Sang-ritueel, dat we weer in ere hersteld hadden, in de wijde omtrek te horen. Wandelaars bleven staan om naar de voor hen vreemde geluiden te luisteren. Een paar nieuwsgierigen vroegen ons naar de herkomst en de diepere betekenis ervan. Zo werd de leer van An Sang aanvankelijk in kleine kring, maar al heel gauw onder grote groepen bekend. Zal An Sangs' visioen van 600 jaar voor Christus dan nog vóór het Millennium verwezenlijkt kunnen worden? Om dit grootse doel naderbij te brengen hebben we enige aanpassingen aan inheems taal- en woordgebruik aangebracht. Zo hebben we de kreet Halleluja aan het klankritueel toegevoegd. We ervoeren het aanvankelijk als pijnlijk toen al gauw werd rondverteld dat An Sang over bovennatuurlijke krachten beschikte en dat wij als zijn misdienaren daar toegang toe hadden. Aan het simpele feit dat wij regelmatig het zwembad schoonhielden door er naast het chloor enkele druppels van een oogziekte afwerende tinctuur aan toe te voegen werd een bepaalde betekenis toegekend die bij ons nooit was opgekomen.
‘Ze hebben er iets ingedaan.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Ik heb het ze er zelf in zien doen.’
‘Druppels?’
‘Ja, via een dunne rubberen slang.’
De man streek met zijn vlakke hand over het water net alsof hij het zegende.’
| |
| |
‘Zegende, hoe weet je dat?’
‘Die indruk maakte het op me. Hij sprak in een taal die ik niet verstond. Het leek op een soort namaak Chinees.’
‘Koreaans misschien?’
‘Dat zou kunnen.’
‘Was zijn vrouw daar ook bij?’
‘Ja, zij hield al die tijd de slang vast en hield haar ogen gesloten. Toen ze ermee klaar waren bogen ze naar de opgaande zon.’
‘Ze zijn bezig met iets dat niet gewoon is, zeg ik je.’
Al gauw deed de mare de ronde dat een onderdompeling in het zwembad een geneeskrachtige uitwerking had. Ouderdomskwalen, impotentie, ja dat vooral, menstruatiepijnen konden op die manier worden verholpen, de zuivering van de luchtwegen liet niet op zich wachten, het leek wel of we in het bezit waren van alle werkzame stoffen die aan de Koreaanse ginsengwortel worden toegeschreven. Ofschoon we bij het verspreiden van An Sangs' leer van deze onzin geen misbruik wilden maken kwamen we na een tijdje toch voor een dilemma te staan. Moesten wij het ons laten welgevallen, moesten we ertegen ingaan of deed zich nog een andere mogelijkheid voor? Edith was de eerste die op dit laatste zinspeelde.
‘Bijgeloof.’
‘Vind je?’
Natuurlijk vind ik dat. Maar als het waar is dat dit een gelovig volk is dan betekent dat dat ze graag van
| |
| |
alles geloven. En dan mag je hen deze nieuwste loot aan hun geloof niet onthouden.’
De welgevormde Edith in haar bikini met de slang in haar handen werd elke ochtend door talloze mannen gadegeslagen. Eerst bleven ze op een eerbiedige afstand, maar dat hielden ze niet lang vol. De aantrekkingskracht van Edith en de roep die van haar heilzame bezigheden uitging vielen samen en brachten de toekijkende mannen in beweging. In de overtuiging, althans dat moest ik wel aannemen, dat iets van haar geheime krachten op hen over zouden komen begonnen ze Edith te betasten. Ik kon me nauwelijks voorstellen dat zij al die vrijpostige handtastelijkheden aan haar armen, billen en borsten gewillig toeliet. Toen ze merkte dat het mij niet aanstond en dat ik van plan was daar iets aan te doen zei ze: ‘Voor An Sang doe ik het.’ Of het niet genoeg was toonde ze voor de oud-legerleider, een van de constante aanwezigen, een opvallende voorkeur.
‘Hoe kan je?’
‘Om hem te bekeren.’
‘Dat lukt nooit.’
‘Laat dat maar aan mij over.’
Ik zweeg. Omdat het de verspreiding van An Sangs' leer ten goede kwam bleef ik lijdelijk toezien hoe de bekeerling in spé zich Ediths lichaam meer en meer toe-eigende. Op een avond, toen we, bevrijd van de meute, buiten op ons terras een kopje Chinese thee dronken, vertrouwde Edith me toe:
| |
| |
‘Het is zover.’
‘Wat?’
Ik kon me nauwelijks voorstellen dat ze me nu zou gaan vertellen dat ze zwanger was, want door al die commotie waren wij aan de copulatie niet meer toegekomen.
‘Nee, het is niet wat je denkt.’
‘Hoe weet je wat ik denk.’
‘Dat kan ik van je gezicht aflezen. Je moet je schamen. Je bent gewoon jaloers op de ex.’
‘Belachelijk, maar ik vind wel dat je in je bekeringsijver te ver met hem gaat. Je overdrijft, jij schuift alles wat hij met je doet op An Sang.’
‘Dat is hem juist. Ik heb hem eindelijk zover gekregen dat hij wat geweest is, en dat is nogal wat, achter zich wil laten en met An Sang een nieuw leven wil beginnen.’
‘Met jou bedoel je zeker.’
‘Nee, met ons. Maar voor het zover is wil hij naar Korea gaan om de geboorteplaats van An Sang te bezoeken. Hij heeft in zijn vroegere periode goede contacten met Kim Sungs vader onderhouden en daarom was een visum zo geregeld.’
‘Als pelgrim gaat hij, als ik het goed begrijp.’
‘Meer dan dat, Als monnik, in van die saffrane lappen, kaalgeschoren en met een bedelnap. Een gedaanteverandering, niet te geloven.’
Ik viel Edith om de hals. Voor het eerst sedert maanden voerden wij het ritueel in al zijn nuances uit. De
| |
| |
klanken stegen op in het luchtruim, bereikten de maancirkel die goedmoedig lachend op ons neerkeek.
‘Mocht er uit deze nacht een zoon worden geboren dan zullen we hem Desi (de voornaam van de oud-legerbevelhebber) noemen,’ fluisterde Edith mij in het oor. Werktuigelijk fronste ik de wenkbrauwen. Wilde Edith mij op een dwaalspoor brengen? Zou Desi, nee ik zette die gedachte met kracht van mij af. Waar het om ging was veel te mooi om niet waar te kunnen zijn. Weldra zullen de aanhangers van de oud-legerleider zijn voorbeeld volgen. Niet dat ze en masse naar Korea zullen vertrekken, dat is ook nergens voor nodig, maar in navolging van hun voorman zullen ze openstaan voor het gedachtegoed van An Sang. Het ‘Het’ zal het basisprincipe, het richtsnoer van de Surinaamse gemeenschap worden. Niet langer zullen coalitie en oppositie als briesende leeuwen tegenover elkaar staan. Armoedzaaiers en rijkaards zullen elkaar vinden, Korea en Suriname zullen een verbond aangaan dat de continenten overspant en tot een blijvende wereldvrede zal bijdragen. Liedjesschrijvers en componisten zullen de klanken van het ritueel omvormen tot een bij deze tijd passende Marseillaise, Aka-Mie en Tje-rie-Oe zullen in een gelukkig Suriname opgroeien, ondersteund en gedragen door een leer die alle tegenstellingen, religieuze, etnische, seksuele en wat niet al oplost en overstijgt.
An Sang-Su, Halleluja, Uw Koninkrijk, of zo men wil Uw Republiek kome.
|
|