| |
| |
| |
Derde akte
Jozef Slagveer zit op een bank tegenover het Fort Zeelandia. De bank staat in een klein parkje. Slagveer is kennelijk op de bank in slaap gevallen. Tijdstip: het aanbreken van de dag.
(michael slory: Orfeu Negro)
penipeni pangi foe rediblaw,
blaka, di no man ori ensrefi
foe ala di didon ete na ini den kampoe
wanwan dropoe foe mamanten son
| |
| |
wanneer de sterren weggewassen zijn
bespikkelde lendendoeken van roodblauw
zwart, dat zich niet langer kan staande houden
voor allen die nog in hun kampen liggen
voor allen die blind zijn van slaap...
dat zo eindeloos breed is
totdat jullie naar buiten komen
naar het bericht dat vanuit mijn hart
enkele druppels van morgenzon
Word wakker Jozef Slagveer, word wakker dit is het mooiste uur van de dag.
Wrijft zijn ogen uit
Ben jij het, Michael Slory, kom even naast me zitten.
Daar heb ik geen tijd voor, Jozef Slagveer. Ik moet mijn bundels op de markt gaan verkopen.
Poëzie, Michael Slory, wie taalt in deze dagen nog naar poëzie?
| |
| |
Ik herken je niet meer, Jozef Slagveer.
Ik herken mezelf niet meer. Vreemd, ik ben vannacht na dat lange gesprek met Cyrill Daal hier op een bank gaan zitten om wat bij te komen en toen moet ik in slaap zijn gevallen. Ik heb gedroomd...
niet die van Slory
I had a dream, a beautiful dream.
Pakt een steen op en gooit die in de richting waar het geluid vandaan komt
Leba, voddengeest, wil je daar in vredesnaam mee ophouden. Nee, een afschuwelijke droom. Het heeft allemaal te maken met de zaak Rambocus. De zittingen van de krijgsraad, ik heb ze van a tot z bijgewoond. Niet alleen bijgewoond, ik heb ze ondergaan. Ik heb Rambocus horen praten, ik heb de raadslieden Hoost, Riedewald en Baboeram horen pleiten, ik heb het requisitoir van de auditeur-militair aangehoord. Een journalist zit maar te schrijven, was het maar zo. Ik ben ziek naar huis gegaan, mijn ingewanden deden pijn, ik had mijn onderbroek bevuild, ik had moeite met ademhalen, mijn handen trilden. Het leek wel of niet Rambocus voor zijn rechters stond, maar ik, Jozef Slagveer, de woordvoerder van de revolutie, de basja, de spreekbuis van het militair gezag. Ik hoorde een van de advocaten in zijn pleidooi mijn naam noemen, ik sloot mijn ogen en ik dacht, nu komt het. Het ging weer voorbij, hij haalde alleen maar iets aan uit mijn boek ‘De nacht van de Revolutie’.
Daar waar de Nationale Militaire Raad plechtig ver-
| |
| |
klaart de democratische grondbeginselen van de rechtsstaat en alle fundamentele rechten van de mens te zullen respecteren. Ja, dat boek. De coup van Bouterse en zijn mannen was nog geen paar uren oud en ik stond al met mijn pen aan de poorten van de kazerne om mijn diensten aan te bieden. Ik verwoordde de toekomst, ik gaf richting aan hun onzekerheid hoe het verder moest gaan. Mijn afkeer van de gevestigde orde, die van Lachmon en Arron, bracht ik over op mijn juichende landgenoten. ‘Onze jongens’ die een nieuw begin zouden maken aan onze stagnerende maatschappij, ‘onze jongens’, die de rotte takken van corruptie en bevoorrechting zouden wegkappen. Verdachte ambtenaren en handelaars werden meteen opgepakt en hardhandig verhoord, ordeverstoorders en kruimeldiefjes werden met de bullezweep afgeranseld. Het volk mocht er op de tv getuige van zijn. Een nieuwe rechtsorde was geboren, het tijdperk van de compradores was voorbij, de grondwet werd achter slot en grendel gezet tot hij formeel zou worden opgeheven, de Staten mochten nog twee keer bijeenkomen om hun eigen lijkzang aan te heffen. Bouterse en Horb waren mijn helden. Zo had ik de revolutie gedroomd, de vrijheid zelf veroveren zoals de Marrons het hadden gedaan: Bouterse - Boni, Boni - Bouterse, het lijkt op elkaar, de namen vloeien in elkaar over. Ik moet vaak nog denken aan Han de Graaf van de Wereldomroep die middag in Lissabon. Zou hij weten dat de kritische journalist Slagveer een soort voorlichtings-
| |
| |
ambtenaar was geworden? Hij gaf me toen de woorden en ideeën van Den Uyl door, ik gaf later de woorden en gedachten van Bouterse weer.
‘Onze jongens’, ik mocht helpen bij het opstellen van hun manifesten, ik legde mijn stoutste verwachting en in hun woorden vast. Woedend was ik op Pronk, die het gewaagd had te voorspellen dat de ene militaire coup door de andere zal worden gevolgd met de regelmaat van de klok. Straks zou ons volk door middel van vrije verkiezing en een nieuwe grondwet krijgen en de regering legitimeren. Nog voor eind '82 zou de ware democratie in Suriname zijn gevestigd. Steunend op de vakbonden, de landbouwers, de studenten, de bewoners van de binnenlanden. Alles wat een schaduw wierp op het militair regime wuifde ik weg. Kritiek vanuit Nederland op de moord op Ormskerk, de mishandelingen, de willekeurige arrestaties noemde ik hypocriet. Had Nederland zulke schone handen?
Ik weet niet eens meer hoe het is begonnen, de twijfel die in mij begon te groeien. De arrogantie van de macht, schuilde dat niet achter Den Uyls woorden? Ik zag steeds meer Mercedessen in; de straten, ik zag dat aan het hoofd van de Centrale Bank iemand kwam te staan die het volk ‘Bigi soso’, grote windbuil noemde. Ik zag en voelde de twee exponenten van de revolutie, Bouterse en Horb uit elkaar groeien, ik zag dat Bouterse door jaloerse vrienden werd omringd, die hem steeds verder naar een marxistisch extremisme
| |
| |
dreven, ik voelde me sterker tot Horb aangetrokken, minder eerzuchtig, dichter bij het volk. Gecompliceerd, homoseksueel? Ach wat, daar ging het toch niet om. ‘Dat ding wordt te moeilijk voor ons,’ heeft hij tegen Bouterse gezegd, ‘Laten we naar de kazerne teruggaan.’ Hij werd verdacht van contacten met de cia, zijn positie werd van dag tot dag ondermijnd, mijn positie, - ik was zijn vriend -, dat voelde ik, werd steeds zwakker. Ik vestigde mijn hoop op Cyrill Daal, leider van de Moederbond. Ik wist dat de arbeiders achter hem stonden. In maart pleegde ex-luitenant Rambocus samen met Hawker, een van ‘onze jongens’, die in ongenade was gevallen, een tegencoup. Het was bijna gelukt. Op het laatste moment ging er iets mis. Hawker werd standrechtelijk, liggend op een brancard, geëxecuteerd, ik heb het goed gepraat, ja ik. In de rechtszaak keerde mijn kra, dat ding, dat men in Holland het geweten noemt, zich tegen mij. En vannacht in mijn droom, terwijl ik nog tussen de andere journalisten de uitspraken aan het opschrijven was, hoorde ik de president van de krijgsraad zeggen: ‘Alvorens ik de zitting sluit, moet ik u, Jozef Slagveer, wegens gevoelens van ontrouw aan Bouterse en het militair gezag en het heimelijk koesteren van democratische gedachten veroordelen tot... Ik weet niet tot wat. Het rumoer op de publieke tribune overstemde de uitspraak. Ik pakte mijn tas op en rende de rechtszaal uit. Vrienden raadden me aan om te vluchten. ‘Je leven is hier niet langer veilig,’ zeiden ze. Ze hadden
| |
| |
mooi praten. Ze beseften niet wat vluchten voor mij betekende. Mij los snijden van mijn huis, mijn werk, de grond, de mensen, die ik liefheb. Leven in Holland, mijn hand ophouden, mezelf verachten, de verwijten aanhoren dat ik te lang ben meegegaan, dat ik eerder met de militairen had moeten kappen.
van Slory
Ben je al wakker, Jozef Slagveer?
Hoeveel bundels heb je vanochtend verkocht, Michael Slory?
Geen enkele, Jozef Slagveer, geen enkele.
Wat heb ik je gezegd, Michael Slory, het is gedaan met de poëzie.
|
|