Bijlage II: Offer-dicht aen den Heyligen Geest.
Dit aanvangsgedicht van Dr. All. in de ed. Amsterdam 1688 is in geen van de vorige drukken te vinden. Het gedicht, dat een doublure van het Eechendicht uit Bl. R. voorkomt, is waarschijnlijk niet authentisch (Dl. I, hfst. II, B. blz. 45-46). Vermoedelijk stamt het uit de kringen van de Amsterdamse uitgevers van Lucas' liederen. De gecursiveerde woorden in de druk zijn hier ook cursief weergegeven.
O Heyl'gen Adem Godts, ô driemaal Heyligh Geest,
Met Godt, in Godt, self Godt! van eeuwigheyt geweest,
Uyt Hemels Vuur en licht van eeuwigheyd gevloten,
Die alles vormt en beeld, en wond'ren hebt ontsloten
Van eeuwigheyd in tijd, 't verborgen openbaart,
En d'afgeweeken Ziel weer met Gods wijsheid paart.
Ik kom ten ander-maal, 't geen ik van u ontfinge,
Tot uwe roem en eer, u weder toe te singen:
De grondstem is mijn Niet, de boven-zang uw Al;
Dat is het recht accoort dat u behagen zal.
Uw lieffelijk geluyd, uw leevend-makend sweven,
Moet aan der Zielen grond een Godlijk leven geven,
Dan singht gy door haar stem, dan speelt gy op haar snaar,
Dan leeft sy maar voor u, dan is sy dood aan haar:
Gy prent hier in de ziel, en toont de naaste wegen
Waar door die zalige dat sterven heeft verkregen
Uw minnelijken trek, uw liefde over-puur,
Die leert alleen met vreught, af-sterven de natuur;
Gewilligh onder 't kruys, sy uyt haar selven scheydet,
En word van Charitas in 't Wesen ingeleydet:
Versonken in haar niet, aan eygenheden dood,
Vervult haar uwen Al, sy word in u ver-goodt.
O eenigh, eeuwigh Al, uw kracht, uw licht, uw leven,
Blijf, door uw wijsheid in der zielen-grond geschreven.
O uytvloet van Godts kracht en licht
Tot u zy alle lof gericht.
|
|