De mystieke lyriek van Lucas van Mechelen (1595/96-1652)
(1977-1978)–Karel Porteman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk IV. Den Seraphynschen Nachtegael, Gent, 1684.In 1684 verscheen te Gent een liedbundeltje, Den Seraphynschen Nachtegael, dat door verschillende navorsers als een werk van Lucas van Mechelen wordt aangezienGa naar voetnoot(1). Daar over dit auteurschap geen uiteindelijke zekerheid bestaat, bespreken wij dit werk afzonderlijk.
BCNI, nr. 14364; Bibliographie Gantoise, II, 303; F.L., XVII, (1934), blz. 453; O.G.E., IX, (1935), blz. 241 en XXXIX (1965), blz. 357-358.
Titelblad: DEN // SERAPHYNSCHEN // NACHTEGAEL, // Singhende Godts Lof, ende aenwysende den // Wegh tot de hooghste Volmaecktheyt, // IN DEN // H. ENDE SERAPHYNSCHEN VADER // FRANCISCUS, // Door het Verhael van sijn Wonder- // baer Leven. // Ghedeelt in Vier Deelen. // I. In sijn wereltlick Leven, als in den NACHT. // II. In sijn Bekeeringhe, als in den DAGHRAET. // III. In sijn opperste Volmaecktheyt, als in den MIDDAGH. // IV. In sijn lyden dorrigheyt, etc. ende over- // vloedigheyt, als in WINTER en SOMER. // TE GENDT, // Ghedruckt by JAN DANCKAERT, woonende in // de Veltstraet, in Sinte PIETER, 1684.
14,5 × 9,5 cm; (9) + 81 blz.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Vindplaatsen: Brussel, K.B.: L.P. 46926 Gent, U.B.: G. 1303 's-Gravenhage, K.B.: 4 E 28 Izegem, Kapucijnenklooster: VIII.D.9. Leuven, U.B.: A 23538 (Université Catholique de Louvain). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Het auteursprobleema) Externe gegevens.Er zijn in het drukje verschillende uiterlijke gegevens voorhanden die als argumenten voor het auteurschap van Lucas werden aangewend:
1) De approbatie is van G. Arents, die, zoals gezegd, reeds in 1639 was overleden. D.S.N. zou dus vóór dit jaar zijn geschreven. Het is dezelfde Arents die in 1629 Bl. R. approbeerde en van wie een approbatie in de druk van 1674 werd opgenomen. Bovendien is de berijmde goedkeuring van D.S.N. eenvoudig een verbeterde versie van die van 1674: door de drukker (?) werd de versmaat verbeterd en de onvolmaakte rijmen ontsteken/ beseten werden vervangen door het rijmpaar weten/beseten. Voor de ed. 1674 en D.S.N. schreef Arents bijgevolg dezelfde goedkeuring, wat erop zou wijzen dat beide werken oorspronkelijk samenhoordenGa naar voetnoot(3).
2) Het werk werd, zoals de tekst van Dr. All., in Gent, waar Lucas was overleden, uitgegeven. Ook beide hs. stammen uit Gent! | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
3) Herhaaldelijk wordt voor de zangwijzen naar Bl. R. 1674 verwezen. 4) In sommige gevallen is D.S.N. met een authentisch dichtwerk van Lucas ingebondenGa naar voetnoot(4).
Op zichzelf bezitten bovenstaande argumenten geen definitieve bewijskracht: 1) Het overtuigendst klinkt ongetwijfeld het bewijs van de approbatie. Men kan evenwel terecht hiertegen opwerpen dat niets Arents belette voor verschillende werken dezelfde of een gelijkaardige formule te gebruiken; ook het feit dat de approbatie vóór 1639 werd opgesteld, biedt voor Lucas' auteurschap geen garanties. Bovendien blijken de uitgevers van 1674 D.S.N. niet te kennen. 2) De Gentse afkomst van het drukje is hoogstens een indicatie, meer niet. Hetzelfde geldt voor het vierde argument. 3) Dat de wijsaanduiding naar Bl. R. verwijzen bewijst eigenlijk niets: er zijn nog liedbundels die van de melodieën uit Bl. R. hebben gebruik gemaaktGa naar voetnoot(5). De verwijzingen kunnen bovendien niet, zoals in Cl. 1639 het geval was, van Lucas stammen, daar ze alle de ed. 1674 op het oog hebben.
Enkele gegevens die op het eerste gezicht tegen Lucas' auteurschap pleiten, bezitten op hun beurt niet zoveel draagkracht: 1) Op de titelplaat wordt St. Franciscus afgebeeld zonder baard en in recollectenpij. Daar de afbeelding van de stichter toen een twistpunt was tussen de verschillende takken van de orde, is het vrijwel ondenkbaar dat er bij de uitgave kapucijnen zouden gemoeid geweest zijn. 2) De drukker draagt het werk op aan de zusters Penitenten, die meer betrekkingen hadden met de recollecten dan met de kapucijnen, die zich in die tijd slechts weinig met kloosterzusters inlietenGa naar voetnoot(6). Zowel de titelplaat als de opdracht zijn het initiatief van de drukker: zij staan het auteurschap van Lucas niet in de weg. De stof van de bundel kan ook de belangstelling van andere takken van de orde hebben gewektGa naar voetnoot(7). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
3) De volledige anonimiteit van de bundel zou Lucas' auteurschap in de weg staan. In Het Boeck der Gheesteliicke Sanghen is altijd sprake van eenen Religieus van d'Oorden...ghenoemt Minderbroederen Capucynen; in D.S.N. ontbreekt de formule. Een dergelijk argument weegt niet zwaar, maar het verdient aandacht dat geen enkel contemporain gedrukt of archivalisch bibliografisch register van de orde, D.S.N. als een werk van Lucas vermeldt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
b) Interne gegevens.Steviger, maar evenmin definitief, klinken enkele argumenten van de inwendige tekstkritiek. Voor enkele Liedekens, waarvan het taalgebruik, de stijl en de inhoud sterk aan de bundels van de kapucijn herinneren, staat sinds de ontdekking van het Haagse hs. het auteurschap van Lucas vast. J.F.J. van Tol wees erop dat de liedekens ‘Hoe dat Franciscus ter H. Communie was gaende’ (blz. 23) en ‘Franciscus looft ende verheft het Ghebedt’ (blz. 46) in het hs. voorkomen (resp. de nrs. 134, fol. 111v. en 160, fol. 135r.)Ga naar voetnoot(8) met lichte tekstaanpassingen. Er zijn echter nog meer teksten in het hs. aanwezig die naar D.S.N. wijzen: het lied ‘Den regel van t'cloosterken’ (nr. 135, fol. 112v.) komt in een wel zeer aangepaste vorm voor in D.S.N. als het Liedeken ‘Franciscus in d'eenigheyt leert voor Reghel sijns levens nemen het heyligh Evangelie, ende den wille Godts’ (blz. 21). Daar deze teksten een belangrijke bijdrage betekenen in de discussie over het auteurschap van D.S.N. geven wij twee ervan integraal weer. Het lied over het ghebedt dat in D.S.N. het minst aantal wijzigingen heeft ondergaan, laten wij achterwege. Links geven wij de tekst uit het hs. weer, rechts de tekst uit D.S.N.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De slotstrofe uit het hs. werd tot twee strofen omgewerkt in D.S.N. De slotstrofe van D.S.N. is in het hs. afwezig. Zij wekt echter wel herinneringen aan de 7e strofe van hs., nr. 121, fol. 101r.: Al dat zy zoect, is te verliesen,
t'verlies is haer, dat aldermeest'gewin,
z'en kan niet dan den Niet verkiesen,
daer zy den Al, alleen kan vynden in;
dat cloosterken leyt op die straetenGa naar voetnoot(9),
daert'al om Al moet zyn gelaeten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. II: Haagse hs., fol. 112v.-113r. (verkleind).
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De afstand tussen hs. en D.S.N. is hier weliswaar zeer groot, maar men ziet duidelijk dat het lied over den regel van t'cloosterken het Franciscus- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
lied heeft beïnvloed. Sommige strofen lopen echter helemaal uiteen en de slotstrofe uit het hs. vindt geen repliek in de druk. Doen deze teksten de balans ongetwijfeld ten gunste van Lucas' auteurschap van D.S.N. overhellen, volledige zekerheid bieden zij evenwel niet. De bewerker van de teksten uit het hs. hoeft niet per se Lucas te zijn, alhoewel de analyse van het manuscript ons leerde dat de kapucijn veel van zijn liederen heeft herwerkt. De dichtwijze en het taalgebruik sluiten echter zo nauw aan bij Lucas' authentisch werk, dat twijfel vrijwel uitgesloten isGa naar voetnoot(10). Of dit ook het geval is voor de teksten uit D.S.N. die niet in het hs. voorhanden zijn, is een andere vraag. D.S.N. vertoont een eigenaardige structuur. Zoals de titel het duidelijk maakt valt de klemtoon niet op het verhaal van Franciscus' leven, maar op de geestelijke opgang van de ziel, die geïllustreerd wordt in den H. ende seraphynschen Vader Franciscus. Het gaat niet om een stukje geestelijke epiek; net zoals in Lucas authentische bundels zijn hier een aantal liederen verzameld die de innerlijke groei naar de mystieke volmaaktheid bezingen: de geschiedenis van de ziele is echter door de geschiedenis van Franciscus vervangen. Bij de uiterlijke gegevens uit de vita Francisci wordt niet uitdrukkelijk stilgestaan: zij worden als bekend verondersteld en vormen slechts aanleiding tot beschouwingen over de inwendige voortgang van de heiligeGa naar voetnoot(11). Zo gezien is het liedboek enkel een variante van de drie delen van Den Boeck der Gheesteliicke Sanghen, een nieuwe schildering in liederen van de mystieke opgang. Bij nader toezien zijn er wat betreft de uitwerking en de compositie van de bundel evenveel verschillen. De methode van de dialoog is volledig verlaten. Nu eens spreekt de dichter Franciscus aan - op deze wijze wordt diens ‘leven’ voorgesteld -, dan weer legt hij liederen in de mond van de heilige. Van een samenspraak valt geen spoor meer te bekennen. Deze twee hoofdtypes van liederen worden afgewisseld door liederen over Franciscus (in de derde persoon); in één lied wordt van de tweede naar de derde persoon overgestapt (blz. 28); in een ander is God (Christus?) zelf aan het woord. Daarentegen worden de liederen binnen een duidelijk allegorisch schema gerangschikt: Franciscus' weg tot de volmaaktheid wordt voorgesteld in vier etappen, die telkens een deel van de bundel uitmaken: I. ‘het wereltlick leven, als in den Nacht’, II. ‘de Bekeeringhe, als in den Dagraet’, III. ‘De opperste Volmaecktheyt, als in den Middagh’, IV. ‘lyden, dorricheyt...ende overvloedigheyt, als in den Winter en Somer’. Elk van de delen wordt ingedeeld in een ongelijk aantal kapittels. Merkwaardiger, en in Lucas' bundels eveneens onbekend, is het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
feit dat haast 70% van het tekstmateriaal uit alexandrijnen bestaat, een versvorm die door Lucas slechts in zijn zgn. Eechen-dichten of opdrachten wordt aangewend. Daarenboven maakt de dichter van D.S.N. gebruik van het zgn. middenrijm: de syllabe vóór de cesuur rijmt met dezelfde syllabe uit het volgende vers; zulks komt in de Eechen-dichten niet voor, en verhoogt in sterke mate de eentonigheid van de bewuste liedteksten. Uiteraard is dit middenrijm altijd mannelijk. Al de liederen ‘van die soorte’ (blz. 80) zijn opgebouwd uit een willekeurig en hoog aantal vierregelige strofen en bezitten dezelfde wijsaanduiding. De opgegeven melodieën zijn:
Het aangeduide lied uit Bl. R. (Die recht naer vrede staet / moet dicks onvrede lijden) wordt zowel in 1631 als 1674 van de wijze Edel artisten coen voorzien. De strofe bestaat er uit vier min of meer regelmatige zesvoetige jamben, eveneens met een middenrijm in de derde voet. Met de gladde alexandrijnen uit D.S.N. heeft het lied verder geen uitstaans. Zo is het middenrijm er zowel mannelijk als vrouwelijk. De elf teksten die niet in alexandrijnen zijn geschreven, dragen alle het opschrift Liedeken, wat wat voor de andere teksten slechts zelden het geval is. Inhoudelijk wijken zij niet af van de alexandrijnen; m.a.w. deze liedekens bezitten geen bijzondere functie: zij kunnen zowel over Franciscus handelen, als de heilige zelf aan het woord laten. Tot deze groep behoren de drie teksten die eveneens in het hs. voorkomen. Dit alles pleit niet tegen, maar ook niet voor Lucas' auteurschap. De zgn. Liedekens vormen geen vreemd bestanddeel in het geheel. Op grond van de aangegeven vormverschillen kan men niet tot een verschillende herkomst van alexandrijnen en Liedekens besluiten. Het is evenwel niet zo duidelijk of de alexandrijnen oorspronkelijk als liederen werden opgevat. Dat ook of zelfs de Op-dracht vanden Drucker evenals de epiloog Tot den Leser een melodie krijgen toebedeeld, lijkt erop te wijzen dat pas naderhand werd besloten alle teksten van een zangwijze te voorzien. Voor de alexandrijnen is dit, zoals gezegd, steeds dezelfde. De wijzen worden trouwens achteraan in de bundel opgesomd. De titel van dit register klinkt alsof het om een toemaat gaat: Noteert dat de voorgaende dichten connen ghesonghen worden op de naer-volghende voysen ofte wysen. Slechts tweemaal wordt in de tekst naar een melodie verwezen (blz. 5 en 30). Dit geschiedt uiteraard bij een tekst die als Liedeken wordt gekwalificeerd. Is deze hypothese juist, dan moet men bij een eventuele erkenning van Lucas' auteurschap, in acht nemen dat de kapucijn in dat geval niet alleen de schepper is van een aantal liedbundels, maar ook een versbundel zou hebben geschreven, waarin een elftal liederen zijn opgenomen. Uiter- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
aard vormt deze vaststelling geen positieve bijdrage voor Lucas' auteurschap. Wil men Lucas' naam enkel met de Liedekens verbinden, dan moet men deze teksten grondig met de alexandrijnen confronteren, en dit tegen de achtergrond van het authentisch bevonden oeuvre. Reeds onmiddellijk dient hierbij gewaarschuwd tegen de methode die een dergelijke vergelijking vanuit de mystieke thematiek en terminologie van de bundels zou willen doorvoeren. Zeker, er is zowel terminologisch als thematisch een opmerkelijke afwezigheid van verschillen, om niet te zeggen een grote overeenkomst tussen het Boeck der Gheesteliicke Sanghen en D.S.N.: beide werken verkondigen dezelfde onthechtingsmystiek, waarbij de navolging van het Kruis, de vernietiging, de ootmoedigheid, de ontbeelding en de armoede centraal staan. Terminologisch overlappen zij elkaar volkomen, tot in de intensiteitsgraad van het gebruikte mystieke woordmateriaal toe; ik wijs vooral op de predominantie van termen en beelden als: vernietinghe, ontwordentheyt, licht, zee, woestijnGa naar voetnoot(12). Dit geldt zowel voor de Liedekens als de alexandrijnen. Men kan hiervan echter slechts bezwaarlijk een argument maken voor Lucas' auteurschap. Reeds de lectuur van de Opdracht vanden Drucker, die door Danckaert is ondertekend, betekent een waarschuwing tegen de opvatting dat zulke termen en themata speciaal naar Lucas zouden verwijzen. Dat een leek met sprekend gemak schrijft over des gheests diepe wildernis, een wijs on-weten, af-gescheyden rust, 't neder end'opperdeel...bewijst hoe algemeen verspreid een dergelijk taalgebruik in de devotieliteratuur was gewordenGa naar voetnoot(13). Een ander voorbeeld lezen wij in het werk van de bekende mystieke schrijver, de minderbroeder Fulgentius Bottens († 1717). In sommige uitgaven van de Corte en veel inhoudende Reghelen, die ontstaan zijn in verband met de Broederschap van het H. Hart naar de ideeën van de Gentse kloosterzuster Clara van S. Lieven en waarvan o.a. ook uit 1684 een editie bekend is, zijn twee mystieke gedichten opgenomen, met de titel Lof-Sangh van een Godtgenietende ZieleGa naar voetnoot(14). Wie enigszins met het werk van de Mechelse kapucijn is vertrouwd, zou niet aarzelen deze disticha aan Lucas toe te schrijven, maar ze zijn van...Bottens! Ik illustreer met enkele treffende uittreksels: O Eeuwigh goedt, dat ick geniet,
Wat is't dat gy mijn Ziele biedt!
Hoe staen ick hier soo onbelet,
Daer my uw'goedtheydt heeft geset,
In dat geluckeljck verdwijn! (Lied, I, str. 1-3).
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
En siet niet oft ge leeft of sterft,
En siet niet oft gy hebt of derft.
Dees Reys geschiedt door de woestijn,
Die leert van all's gescheyden zijn.
D'Woestijn van afgescheydentheydt
Die is den wegh die tot Godt leydt.
Op lief of leet, hier niet en let,
Want dit uw'reyse maer belet (Lied I, str. 17-20).
Godt aen-te-hangen, is soo goedt!
Godt aen-te-hangen, is soo soet!
Die Godt aen-hanght wordt eenen Geest,
En is dat niet een blijde Feest?
Saligh is hy die u aen-hanght,
O eeuwig Goet! dat'al omvanght,
En van niemand omvangen wort,
Dan die in liefd'is uytgestort (Lied II, str. 1-4).
Toch zijn er op een ander plan enkele, weliswaar geringe, verschillen tussen de Liedekens en de alexandrijnen merkbaar. Kan men voor de liedekens sinds de ontdekking van het Haagse handschrift nog bezwaarlijk zo niet het auteurschap dan toch een inbreng van Lucas van Mechelen loochenen, de alexandrijnen vertonen enkele linguïstische en stilistische eigenaardigheden, die wij in het werk van onze lieddichter niet gewoon zijn. Ook hieraan mogen geen definitieve besluiten worden vastgeknoopt: zowel de materie als de dichtvorm boden nieuwe mogelijkheden. De oogst is niet zo bijzonder groot, maar het kan niet worden ontkend dat in de alexandrijnen een frappante stilistische voorliefde aan de dag wordt gelegd voor het samengestelde adjectief of adverbium, iets wat in de Liedekens ontbreekt. Deze typisch esthetische formaties komen ook maar zeer sporadisch voor in het Boeck der Gheesteliicke Sanghen, terwijl ze in D.S.N. haast met nadruk worden aangewend. Ik noteer o.a. soet-stemmigher kelen (blz. 1), stemrijcke gesangen (blz. 1), soet-schynich fruyt (blz. 5), rauw-tuygigh leet (blz. 13), locht-treckighe deuren (blz. 49), diep-grondigh boven maet (blz. 49), vier-vonckighe slaghen (blz. 49), grondt-dorstelijck haecken (blz. 35), diep-grondeloosen...minne brandt (blz. 50), claer-schijnigh weten (blz. 54), winter-stroomsche scheuten (blz. 72), leegh-stemmigh-mensch (blz. 75), winter-stroomsche slaghen (blz. 56). Verder constateren wij een grotere originaliteit in het beeldmateriaal, dat bij voorkeur aan de natuur wordt ontleend, en een aantal niet onaardige natuurevocaties: Hier was't dat hem begost, den Nacht wat te verliezen,
En van die kauw verlost, dat herte te ontvriesen:
Hier quam den morghen-stont, allincxkens naerder aen
Hier deed 't licht in den gront, den nacht heel ondergaen (blz. 10).
Over de mystieke beproeving luidt het: Och hoe verscheyden zijn, van u claer somer daghen,
Vol blijden sonne-schijn, ons winter stroomsche slaghen,
En dit langh nacht verdriet, daer bynaer 't hert beswijckt
'T welck altijd't licht naer siet, dat niet eens uyt en kijckt!
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
'T welck soo dicks vindt den mist, voor den dau op de cruyden,
En dicks hoort met getwist, den noorden voor den zuyden,
Die allen troost maeyt af, voor 't overvloeyen hoogh
Dat die bly sonne gaf, met een seys dor en droogh.
O wanckelbaer gheval, aerdsche veranderinghe!...(blz. 56).
Het lijden blijft echter niet duren en dra breekt weer het uur der vertroosting aan: Alom is troost en vreught, alom schynt vrolyckheden,
Den bergh die is verheught, die stormen sijn geleden,
Den winter is voor-by, die blomkens botten uyt,
'T wort weder melody, die eerste cieter luytGa naar voetnoot(15).
Die locht die is verclaert, die wolcken droef verdreven,
Die son' veropenbaert, den bergh beghint te leven,
'T is troost van alle kant, alom is claeren dagh,
'T is vreught meer dan verstant, of hert gedencken magh (blz. 73).
Deze teksten hangen evenwel nauw samen met de ‘franciscaanse’ stof, en het allegorisch grondschema van de bundel (nacht, morgen, middag, winter, zomer). Langer willen wij bij dit voorlopig onoplosbaar authenticiteitsprobleem niet stilstaan. Dat er bij de samenstelling van D.S.N. teksten van Lucas zijn gemoeid (cfr. de liederen uit het hs.), is een zwaar argument voor het auteurschap van de kapucijn. Voorlopig houden wij het best bij de enige aanwijzing die de bundel over zijn auteur prijsgeeft en die niet tegen Lucas pleit, nl. de Naer-reden. Zij is in alexandrijnen gesteld en gericht tot Franciscus, die er als Vader wordt aangesproken: 'T kint heeft den Vader lief, het is een kintsche drifte,
'T is eenen minnen-brief, aensiet' hert, niet de gifte:
En gaender reghels van, oft slom oft averecht,
Die beters niet en kan, meyndt dat sy sijn oprecht.
En want ick u betrau, dat ghy't my sult vergheven,
Al en is't niet soo nau, als't worden moest beschreven,
Soo bid'ick Vader hoogh, verdraeght noch wat u kind;
Want al is't dor' en droogh, 't is 't hert dat u bemind.
De auteur is dus zeker een franciscaan. In overeenstemming met de onzekerheid over het auteurschap van D.S.N. zullen wij deze bundel slechts zelden bij onze analyse van Lucas' oeuvre betrekken. Wij doen er enkel een beroep op waar hij Lucas' authentisch werk komt helpen verklaren en doorlichten. |
|