De mystieke lyriek van Lucas van Mechelen (1595/96-1652)
(1977-1978)–Karel Porteman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk III. De handschriften.Dat wij in de talrijke met de hand geschreven liedverzamelingen van de zeventiende en de achttiende eeuw geregeld liederen van Lucas ontmoeten, mag niet verwonderlijk heten. Door hun aard waren deze teksten bijzonder geschikt voor opname in de vele private devote lied- en gebedenboekjes die bij voorkeur in vrouwelijke kloostergemeenschappen en begijnhoven werden volgeschreven. Deze vorm van tekstoverlevering is vooral interessant voor de schatting van de verspreiding en de populariteit van Lucas' bundelsGa naar voetnoot(1). Enkele handschriften vergen echter onze bijzondere aandacht: niet alle liederen die Lucas heeft geschreven vonden immers hun weg naar de drukpers; een aantal van deze liederen is eveneens in zulke verzamelhandschriften verzeild. Tot nog toe hebben wij twee handschriften kunnen terugvinden waarin nieuwe onbekende teksten zijn opgenomen. Zij zijn evenwel ongelijk in waarde. Eén biedt ons niet minder dan een 40-tal nieuwe liederen en de volledige zekerheid over Lucas' auteurschap; het andere bevat slechts enkele teksten die voor een onderzoek in aanmerking komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Het Haagse hs. 133 k 32In 1966 meldde J.F.J. van TOL de ontdekking van een groot aantal nieuwe liederen van Lucas van Mechelen in een anonieme codex van de Verzameling-Scheurleer in de Koninklijke Bibliotheek te Den HaagGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De catalogus van de Verzameling-ScheurleerGa naar voetnoot(3) vermeldt op blz. 197 van het tweede deel o.m.: Liedekens (Godtvruchtige en andere) uit de XVIIe eeuw. Het handschrift draagt de signatuur 133 K 32. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Samenstelling.Het oorspronkelijk varkensleren bandje bevat 18 katernen, elk bestaande uit 6 dubbelbladen (papier):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De afmetingen van de bladzijde: 14,7 × 8,1 cm. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. SchriftBehalve de meeste opschriften en alle spreuken onder de liederen zijn de Nederlandse en Latijnse teksten neergeschreven in zeventiende-eeuws lopend Gotisch schrift. Op een korte lofspreuk na (fol. 88r) zijn ook de Franse teksten in hetzelfde schrift geschreven. Enkel het Spaanse lied (fol. 83r - 85v) is in Latijns schrift. Het hele handschrift is van dezelfde handGa naar voetnoot(6). De liederverzameling werd niet aangelegd door een gemeenschap. De grilligheid van de bladspiegel leert ons dat de verzameling niet vooraf werd gepland, maar geleidelijk is gegroeid. Behalve enkele extra krullen en lijnen onder diverse liederen bevat het manuscript generlei versiering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. InhoudGa naar voetnoot(7)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duidelijkheidshalve delen wij het tekstmateriaal op in vijf groepen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uiteraard gaat onze aandacht vooral naar de groepen A en C. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. De liederen uit Bl. R.Van de 142 liederen die Bl. R. bevat, vinden wij er 89 terug in het Haagse handschrift (fol. 1r.-72v.). Niet alleen deze onvolledigheid intrigeert, maar bij een vergelijking met de overeenkomstige teksten in de edities van Bl. R. komt vlug aan het licht dat het hs. zo maar geen kopieën van de ons bekende teksten vertoont. Tot deze constatering leidt niet enkel het verschil in spelling of sommige vormen van taalgebruik. De vrijheid in acht nemend die zich toendertijd zowel drukker als kopiist op dit punt veroorloofden, kunnen wij op grond van dergelijke verschillen slechts bezwaarlijk een relatie tussen het hs. en de gedrukte tekst in het gedrang brengen. Belangrijker zijn de tekstverschillen en het verschil in aantal strofen. Zo geeft het hs. 9 liederen die 1 tot 3 strofen minder tellen dan de drukken. Men is geneigd dergelijke verschijnselen op het eerste gezicht aan een nalatigheid toe te schrijven, alhoewel zulks moeilijk voorstelbaar is waar de omissie een eerste strofe betreft. Bovendien telt één lied 2 strofen meer dan de drukken. Zonder rekening te houden met specifieke tekstwijzigingen, stellen wij, alleen wat het aantal strofen aangaat, de volgende verschillen vastGa naar voetnoot(20).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kleinere tekstverschillen zijn aanzienlijk in aantal, maar wijzigen zelden de inhoud van de liederen zoals wij die uit de drukken kennen. Het zou overbodig zijn hier alle varianten een voor een op te sommen; zulks zal evenwel bij een eventuele tekstuitgave dienen te gebeuren. Hoe dient men nu de discrepantie tussen druk en hs. te interpreteren? Men moet i.c. niet hopen concrete gegevens over de afkomst, de datering etc...van het handschrift te achterhalen. Probeert men evenwel zowel in de tekstverschillen als de tekstweglatingen een lijn te ontdekken, dan botst men, naast de haast onvermijdelijke tegenspraken, op enkele indicaties die op een zekere regelmatigheid lijken te wijzen. Bij elke tekstvariatie stelt de vergelijkende lezer immers de vraag naar het waarom. Wat onmiddellijk opvalt is de wijze waarop de liederen in het hs. worden betiteld. De omstandige titels uit de drukken, die o.a. sterk tot de allegorische inkadering van de liederen bijdragen, worden vaak tot hun essentie teruggevoerd: enkel een korte weergave van de inhoud blijft, waarbij de beeldelijke inkleding niet zelden verloren gaat. Zo luidt de titel uit het hs.: wat zy smaeckte in verlorentheyt (fol. 60v), in de druk (1631): Hoe dat die Salighe quam in die speel-hoven der eeuwighe wellusten, wat dat sy smaeckte in den speelhof van Verlorentheydt (116/300). Dergelijke reducties grijpen evenwel niet altijd plaats ten koste van de allegorie. Naast duidelijke onversierde opschriften als Vande eijgen liefde (fol. 45r; vgl. 85/210) of Van haer verduldicheyt (fol. 44r; vgl. 79/175), lezen wij er ook in de aard van Offert haer opden autaer vande H. armoede (fol. 39v; vgl. 74/182). In sommige (uitzonderlijke) gevallen geeft de liedtitel slechts een op zichzelf nietszegggend element uit de allegorie, waarbij over de eigenlijke inhoud van het lied niet wordt gerept, bv.: Hoe de ziele over zee quam (fol 53r) en Hoe pur zy op desen berch stond (fol. 42r). Dit laatste gebeurt evenwel ook met de overeenkomstige liederen in de druk. Besluit: de samensteller van het handschrift kort de titels in. De langere opschriften, die in hoofdzaak de allegorische compositie van de bundel betreffen, laat hij vallen omdat hij bepaalde liederen uitkiest. Op het ogenblik van de keuze heeft een compositorische omlijsting, die voor de liedbundel in zijn geheel geldt, geen zin meer. Dat het hier om een keuze gaat uit een groter geheel, bewijzen op hun beurt bovendien de talrijke allegorisch-compositorische elementen die het hs. bewaard heeft! De adaptaties waardoor de kopiist (of zijn voorbeeld) de liederen een zelfstandig bestaan, los van de grote allegorie van de Bl. R., poogde te verlenen, geschiedde vrij vluchtig en oppervlakkig. Vandaar wellicht de menigte inconsequenties. Dit alles wordt enigszins duidelijker wanneer we de teksten zelf nagaan. Op een wegwerking van bewust compositorische elementen wijzen:
1) een aantal weglatingen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De weglating van andere strofen kan echter niet op deze wijze verklaard worden.
2) de vervanging van een aanspreektitel. Naast de allegorische inkleding is de dialoog de belangrijkste compositiefactor van de bundelGa naar voetnoot(21):
In het hs. gaan de liederen dus enigszins een zelfstandig bestaan buiten de bundel leiden. Bovenstaande gegevens zijn hiervan een weliswaar niet erg uitgesproken maar toch aanwijsbare bevestiging. Dat in sommige liederen nog duidelijke bindingen met de compositie van de bundel (dialoog, allegorie) voorhanden zijn (de reeks fol. 45r-53r, nrs. 60-68 bv. is in dit opzicht illustratief) dient nog niet noodzakelijk als een tegenspraak te worden opgevat. Dergelijke adaptaties of weglatingen zouden bij sommige liederen (zoals bv. fol. 45r., dr. 85/210, of fol. 54r., dr. 95/239) het effect hebben van een verminking. In andere gevallen was het lied in de vorm waarin het in het geheel van de bundel voorkwam, misschien al dermate populair, dat een wijziging noch noodzakelijk noch gewenst bleek. Hiermee lopen wij echter het gevaar in het drijfzand van de hypothese terecht te komen. Het subtiele spel van de invloed van de zangpraktijk op de liedtekst is moeilijk definiëerbaar en achterhaalbaar. Wij doen er derhalve beter het zwijgen aan toe. Kan men nog andere tendensen in de tekstvarianten onderkennen? Ik meen dat hier de grootste voorzichtigheid is geboden. Verder dan de loutere vaststelling kan men in de meeste gevallen niet gaan. Er tekenen zich dui- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
delijk twee groepen af. Een aanzienlijk aantal tekstverschillen liggen in de lijn van een verbetering tegenover de teksten die de drukken ons bieden. Een kleiner aantal biedt zgn. slechtere lezingen. Ook hier weer dus niet de gewenste duidelijkheid.
a. Beter noem ik de teksten die naar de betekenis duidelijker, naar het ritme vloeiender zijn. Laatstgenoemde zijn wellicht in belangrijke mate door de zangpraktijk zelf tot stand gekomen. Bewuste correcties lijken mij:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veel van de zgn. verbeteringen bewegen zich enkel op het ritmische of stilistische vlak. Het gaat hier meestal om minieme varianten, die, zoals reeds werd geïnsinueerd, waarschijnlijk vanuit de zangpraktijk zijn ontstaan. Zij kwamen wellicht gedeeltelijk eerder automatisch dan bewust tot stand. Enkele voorbeelden: - de wegwerking van de in de drukken vaak voorkomende inversies (zoals 15/36, str. 7: is uwe doodt; 85/210, str. 9: Schijnt sy; ib., str. 11, Godt volcht sy naer; 92/230, str. 7: hadd'sy troost) of wijziging van de woordschikking maakt het ritme vloeiender: bv.: 27/65, str. 6, v. 4: T'was die schoonheydt / die reynheydt die haer smaeckte wordt in het hs.: die schoonheyt wast', die reynheyt die haer smaeckte (fol. 12r., nr. 14). b. Een kleiner aantal varianten betekenen, zoals gezegd, een verslechtering tegenover de tekstoverlevering in de drukken. De meeste zijn het onvermijdelijk gevolg van het copiëerwerk, zoals het wegblijven van een versregel (fol. 32r., nr. 42, str. 6: Wat haer overquam, vgl. 60/146), of zijn het resultaat van een soort automatische tekstverschuiving, die wij reeds bij de zgn. tekstverbeteringen signaleerden. Zo wordt in het slotvers van de 2e strofe uit 72/178 Al om met pure minne versmolt in vreden soet het woord vreden vervangen door liefden. Oorspronkelijk moet het zeker versmolt in vreden luiden: de titel (Hoe dat die Salighe vreedsamich was...) en de inhoud van het lied (cfr. de aanvang van de daaropvolgende strofe) staan er borg voor. Liefden heeft waarschijnlijk vreden vervangen onder invloed van de meer courante uitdrukking ‘in liefde versmelten’.
Tot zover deze representatieve bloemlezing uit de tekstverschillen die het hs. tegenover de drukken vertoont. Veel wijzer zijn wij er niet door geworden. Eén zaak evenwel moet nu wel duidelijk zijn: ons handschrift is de neerslag van een actieve omgang met Lucas' liederen. De keuze, de manifeste verwijdering van sommige compositorische elementen die niet één bepaald lied maar de gehele bundel aangaan, de bewuste en onbewuste tekstwijzigingen, alles wijst erop dat de liedteksten werden gebruikt, werden gezongen. Ik zou hierbij nog enkele gegevens willen betrekken. Op zichzelf hebben zij misschien weinig betekenis, maar geconfronteerd met de meer sprekende aanwijzingen die wij boven hebben aangeduid, kunnen zij onze opvatting nog komen versterken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1) Ik denk hierbij eerst aan de relatief talrijke kleinere verschillen die de tekst van het hs. op zichzelf noch beter noch slechter maken. Vele van deze minieme varianten lijken op hun beurt getuigenissen te zijn van wat wij tekstgebruik of -praktijk zouden kunnen noemen. Men vergelijke o.a. even:
2) Merkwaardig mag ook de adaptatie heten die 15/36, str. 6 in hs. nr. 6, fol. 5v.-6r., str. 7 ondergaat: dr.:
Maer, t'moest haer kosten lijf en goet /
Het moest'haer kosten vleesch en bloet /
Het moest'haer kosten siel'en leven:
Daerom weet dat ghy't all'om all'
Verlaten moet / eer dat Godt sal
Den troost u van dat uytvaert gheven.
hs.:
Die doot moet kosten lyf en goet,
Zy moet ons kosten vleesch en bloet
Zy moet ons kosten ziel en leven.
daerom, weet dat ghyt al om al,
verlaeten moet, eer dat Godt zal,
den troost u, van dat wtvaert geven.
De strofe handelt niet meer over Salighe, maar zij die het lied zingen, worden nu rechtstreeks bij de tekst betrokken (1e pers. mv.). Een be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wuste tekstadaptatie voor of door een zingende gemeenschap? Dit tekstverschil kunnen wij weliswaar noch miniem, noch neutraal noemen. Toch aarzel ik sterk om er enige betekenis aan te hechten: de strofe komt voor in het lied met de plusteksten, wat meteen haar bewijskracht neutraliseert. De samensteller van het hs. kan haar zo in zijn bron gevonden hebben.
Hiermee zijn wij eindelijk bij de belangrijke vraag beland: gaat het hs. op de tekst van de druk terug of op een andere - weliswaar hiervan slechts licht afwijkende - teksttraditie? In dit laatste geval kan men de vraag nog toespitsen: zijn de wijzigingen wel de neerslag van een praktijk van de liederen, of gaan ze terug op een tekst waaraan ook de druk schatplichtig is? Hiervoor zou o.a. tot op zekere hoogte groep C pleiten, die onbetwistbaar liederen bevat uit Cloosterken, die de druk voorafgaan. J.F.J. van Tol meent dat de liederen uit groep A ‘niet copieën van gedrukte teksten’ vertonenGa naar voetnoot(22). Hij bedoelt hiermee niet dat de samensteller de gedrukte teksten aanpast, maar lijkt te veronderstellen dat hij de druk niet gebruikt of kent; hij stelt zelfs de vraag of het hs. niet de copie zou zijn van een autograafGa naar voetnoot(23). Zo dit waar is, dan zou de druk tot een later stadium van de tekstoverlevering behoren dan het hs., en zou onze interpretatie van de tekstverschillen derhalve in de omgekeerde richting dienen te geschieden. Eén ding pleit alvast sterk voor het bestaan van een ons onbekende bron voor het handschrift: de plus-strofen in nr. 6, fol. 5r.-6r. (str. 6 en 9). Zij luiden: nr. 6:
O doot, hoe e'el is uwen naem'!
hoe weynige zynder bequaem
te voeren U in haere waepen?
alsmen moet wesen plaets' en tyt,
en zelfs zyn eygenzelven quyt,
en bloot, van al dat is geschapen?
(Hierop volgt dan bovengenoemde aangepaste strofe in de eerste
pers. meervoud).
nr. 9:
Sy was gevaeren inden Heer'
Z'en wist'van geenen wederkeer,
Zy bleef daer in dat graf beslooten,
Zy stont daer alles bloot en naect,
in haer begraefeniss' vermaect,
met duysent weelden overgooten. (= slotstrofe).
Deze inlassingen verstoren de gang van het lied niet. Str. 6 verraadt duidelijk literaire bekommernissen (edele naam, wapen voeren) en de vv. 1-2 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en 3-4 van str. 9 keren ook nog elders terug in het oeuvre van Lucas van Mechelen (vgl. bvb. Bl. R. 135/357, str. 1). Een interpolatie van vreemde oorsprong lijkt dus weinig waarschijnlijk. Waarom deze liederen in de druk ontbreken is niet duidelijk. Men ziet geen reden waarom Lucas zelf ze zou hebben willen verwijderd zien. Gaat het om een vergissing bij het drukken? Eén zaak maken deze plus-teksten intussen wel waar: de samensteller van ons hs. ging elders dan in de druk zijn teksten zoeken. Het is dus zeer goed mogelijk dat de verschillen die het hs. tegenover de druk vertoont, reeds geheel of voor een deel in deze bron aanwezig waren. Dit tast o.i. geenszins de opvatting aan dat we ons met het Haagse hs. voor een tekstoverlevering van de liederen van Lucas van Mechelen bevinden, die het resultaat is van een keuze en een zangpraktijk. De bespreking van de liederen uit groep B en van de muziekopgaven achteraan in het hs. zullen de argumenten die wij hiertoe hebben aangehaald, gevoelig komen versterken. Beweert Van Tol nu dat ‘de copiist van het Scheurleer-handschrift de beschikking moet gehad hebben over oorspronkelijke manuscripten of copieën daarvan’Ga naar voetnoot(24), dan willen wij dat graag aannemen, op voorwaarde nochtans dat men de wijze waarop de varianten tot stand kwamen, en die wij hierboven hebben menen te onderkennen, in acht neemt. Men kan zich immers bezwaarlijk voorstellen dat de druk op een voor hem herhaaldelijk nadelige wijze van de oorspronkelijke auteurscopij zou afwijken, en zo zulks toch het geval was, welke kant moet men dan uit met de tekstadaptaties die uit het selectief karakter van het hs. zijn voortgevloeid? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. De liederen uit andere bundels.Van minder belang voor ons onderzoek zijn uiteraard de liederen die uit andere bundels herkomstig zijn (nrs. 91-119 en 164, vgl. inhoudsopgave). Wij zouden haast zeggen ‘gelukkig maar’, want deze teksten stellen talrijke problemen. Niet alleen is de herkomst van een aantal gezangen onbekend, maar een zestal nummers worden bovendien om een voor mij vooralsnog onbekende reden herhaald. Van de onbekende liederen - zij werden als zodanig in het inhoudsoverzicht van het hs. aangeduid - hebben enkele waarschijnlijk slechts een handschriftelijk bestaan geleid. Aan te stippen valt de aanwezigheid van de tot nog toe onbekende Nederlandse berijmde parafrase van de Noche oscura van Juan de la Cruz (nr. 99, fol. 76v. - Dweers door een zeer duysteren nacht) en het Spaanse Teresa-liedGa naar voetnoot(25). Beide liederen illustreren mede de belangstelling van de samensteller voor de mystiek. De andere teksten zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overwegend kerstliederen (met de doublures de nrs. 91, 92, 93, 95, 96, 97, 112, 113, 114, 115, 118, 119); daarnaast noteren wij drie verrijzenisliederen (nrs. 101, 102, 103), twee Marialiederen (nrs. 106 en 110, een Mariaklacht) en enkele psalmvertalingen (nrs. 105 en 164)Ga naar voetnoot(26), Jezus- en inkeerliederen (met doublures de nrs. 94, 98, 100, 104, 108, 109, 116 en 117). De meeste ervan vonden wij in andere bundels terug. Voor de datering van het hs. spelen deze teksten, zoals zal blijken, geen rol. Bepaald raadselachtig is de herhaling van enkele liederen, kennelijk gepleegd door dezelfde hand. Binnen de ruimte van nog geen 10 folio's lezen wij tweemaal de tekst van de nrs. 91 (114), 93 (118), 94 (111), 95 (112), 96 (113) en 98 (116). Ik kon voor deze doublures geen zinnige reden vinden. De onderlinge varianten die zij vertonen, liggen alle op het niveau van het tekstgebruik, en wettigen zeker geen tweede opname in de bundel. Sommige herhalingen krijgen achteraan een nieuwe muzieknotatie (nrs. 116 en 118), terwijl voor andere deze notatie op haar beurt gewoon een herhaling is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. De liederen over het Cloosterken.Groep C, die nauw aansluit bij de liederen uit Cl., vormt veruit de belangrijkste bijdrage van het Haagse handschrift voor de studie van de poëzie van Lucas van Mechelen: 37 liederen uit deze groep bereikten nooit de drukpers, terwijl 6 teksten in een min of meer gewijzigde en aangepaste vorm in het gedrukte Cl., of Dr. All., of D.S.N. te vinden zijn. Voor de oplossing van het auteursprobleem van dit laatste werk betekent zulks een definitieve bijdrage. Meer nog: uit het onderzoek van de 37 ‘nieuwe’ liederen zal blijken dat wij ons met het handschrift voor een kopie van een soort voorontwerp, of althans niet goedbevonden liedteksten bevinden, die de auteur oorspronkelijk voor Cl. had bestemd. Meteen wordt duidelijk dat dit onderdeel van het hs. niet alleen voor de kennis van Lucas' mystiek een voorname aanvulling betekent, maar tevens de gelegenheid biedt een stadium van de specifiek literaire genesis van Cl. in ons onderzoek te betrekken. Vooraf dient nog even aan de compositie en de inhoud van het gedrukte Cl. herinnerd te worden. De uitgegeven bundel (1639) is de onontbeerlijke achtergrond, waarop de betekenis van de liederen uit het hs. zich zal aftekenen. Hoofdthema van de bundel is de mystieke heropstanding in God door een totale onthechting (Cloosterken der gheestelijcke verryssenisse ofte der ontwordentheyt). Het allegorische concept is bevattelijk en beslist eenvoudiger dan in Bl. R. en Dr. All. In een samenspraak met een Godt-soeckende ziel verhaalt een Godt-ghenietende ziel haar wedervaren in het Cloosterken, dat een symbool is van de mystieke begenadiging. Op een morgen werd zij naar het Cloosterken geroepen (5/16), dat zich bevindt in het gewest van de blooten grondt der zielen (7/19). De reis daarheen zat vol moeilijkheden: zij werd gehinderd door de sinnen (9/23) en liep over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het pad van de minnelijcke verloocheninghe (11/27). De leydtsman of de gids van de ziel was het bloodt Gheloof (12/29), haar reys-stock was de gheestelijcke blijschap (13/31) en haar voedsel (teerkost) vond zij in de vrede der zielen (14/33). Tijdens deze reis mocht zij zich onder geen beding ophouden (15/35) totdat zij haar doel, de poort van het Cloosterken die den blooten Niet is (16/37) had bereikt. Daar (d.w.z. in de vernietinghe) kwam het Goddelijck licht haar tegemoet (17/41). Nu is met de eigenlijke beschrijving van het mystieke leven een aanvang gemaakt. Centraal staat God die, naar het relaas van de Godt-ghenietende in het Cloosterken, voor haar alles betekendeGa naar voetnoot(27): God was er haar celleken (20/48), beddeken (21/50), het werckhuysken (23/55), kercxken (24/57), oratoorken (25/59), het choorken (27/64), refterken (28/66), wijnkelderken (29/69) en het sieck-kamerken (30/71); meteen handelt de Godt-ghenietende dus over de verhouding tussen actie en contemplatie, het gebed, de geestelijke dronkenschap en de minnewonde. Daarna verlaat de allegorie het architectonisch uitzicht van het kloostergebouw om zich te wenden tot de pijlers van het kloosterleven zelf: de kloosterregel die gelijk wordt gesteld met den wille Godts (32/76), het silentium dat hiervan een belangrijk aspekt is (36/84) en de drie kloostergeloften (33/78 tot 36/82). Aan de gehoorzaamheid en de armoede wordt ten slotte een hele reeks liederen gewijd (38/89 tot 66/163). Beide vota worden, zoals elders wordt aangetoond, mystisch geinterpreteerd. Een dergelijke analyse van de reynicheydt ontbreekt: maer hier van dient tot meerder klaerheydt met onghebonden reden in een ander boeck ghesproken te worden (blz. 166) (Cfr. infra). Vertoont de allegorische opbouw van Cl. klaarheid en - in tegenstelling tot de andere bundels - eenheid, dan moet bovendien nog gewezen worden op een formele eigenaardigheid die deze klare eenheid op een literair bijzonder ongelukkige wijze wil beklemtonen: in het voorlaatste of laatste vers van elke strofe komt het woord Cloosterken voor, als een soort bindmiddel, als nooit vergeten symboolGa naar voetnoot(28)! Wat bieden nu de Cl.-liederen uit het hs.? Theoretisch kan men de vraag laten gelden of deze liederen wel van de hand van Lucas van Mechelen zijn. Ik voel mij evenwel geenszins geneigd om hieraan te twijfelen. De keuze uit de Bl. R. (groep A) leert ons al dat de samensteller van het handschrift over een respectabel aantal liedteksten van Lucas beschikte, die waarschijnlijk niet op de drukken teruggaan. Dat het in groep C wel degelijk om teksten gaat die voor het tweede deel van Den Boeck der Gheesteliicke Sanghen werden geschreven bewijzen de volgende argumenten:
1) De aantekening op de rechterrand van fol. 100r. Zij is van de hand van de samensteller en luidt: ‘Noteert dat zoo dicwils in dit liedeken, ende de naervolgende, gesproken wordt van een cloosterken, dattet moet verstaen worden, van het cloosterken van ontwordentheyt’. Hiermee wordt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet alleen het allegorisch karakter van de liederen dat in een keuze uiteraard minder tot zijn recht komt, aangeduid, maar er wordt tevens gezinspeeld op de titel die Lucas aan zijn bundel had gegeven.
2) Groep C bevat enkele liederen die ook in uitgegeven bundels van Lucas van Mechelen voorhanden zijn.
3) De formele eigenaardigheid die voor de druk van Cl. zo kenschetsend is, is ook in de teksten van het hs. voorhanden. Op enkele uitzonderingen na, bevat de voorlaatste versregel van elk der zgn. ‘nieuwe’ liederen het woord Cloosterken. De uitzonderingen zijn de nrs. 136 (fol. 113v.-114v.), 137 (114v.-115v.), 140 (fol. 117v.-118v.: ontbreekt enkel in de bovengenoemde beginstrofe van Dr. All. 1/1), en 156 (fol. 131v.-132v.), waar het woord slechts in de 7e strofe voorkomt.
4) Wat de thematische uitwerking aangaat, vertonen de teksten van groep C geen noemenswaardig onderscheid met de gedrukte editie. De liederen bezingen er dezelfde heropstanding doorheen de onthechting, in dezelfde geest. Enkele malen zijn de toespelingen op het hoofdthema in termen gesteld die duidelijk aan de titeluitleg van de editie herinneren: Cloosterken...Daer de nieuwe Creature Verrijsende uyt haeren ouden mensch / al wat sy van ghebreckelijckheydts weghen in haer selven gheworden was / door het in-wercken der ghenaeden in Godt ontwordt. In dit verband citeer ik o.m. nr. 148 (fol. 125r.-v.), str. 6: Met des' deucht onberoertGa naar voetnoot(31),
zult staen uut u gevoert,
als vander doot, in my verresen,
den ouden mensch' gestorven pur,
zult eene nieuwe creatur',
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
int'cloosterken, mijn uutghelesen,
in all'oprechticheden wesen.
nr. 154 (fol. 129v.-130v.), str. 6: Al wat my toehoort, is onpur,
k'en mach myn kleedt niet draegen,
ic moet zyn een nieuw' creatur;
wil ic den Heer' behaegen,
int cloosterken moet vallen af,
ooc t'beelt, dat my myn wesen gaf.
Onmiddellijk rijst hierbij de vraag waarom Lucas dan deze liederen niet heeft uitgegeven. Wij kunnen naar de oorzaak gissen, die kennen doen wij echter niet. Vast staat dat de liederen die voor ons liggen een ander ontwerp van de bundel verraden, een ontwerp dat de dichter om een of andere reden heeft verworpen. Is dit de reden waarom Cl. pas in 1639, het jaar waarin het privilegie verstreek, is verschenen, alhoewel het in 1631 al als tweede deel van Den Boeck der Gheesteliicke Sanghen was aangekondigd? Ook de approbatie van censor Arents uit 1629 en het Verlof der Overheydt van het jaar daarop gaven al de toestemming voor het drukken van ClGa naar voetnoot(32). Hoe kan men nu in de teksten van groep C een naderhand verworpen ontwerp van Cl. herkennen? Vooraf wenden wij nog even onze blikken naar het gedrukte Cl. De allegorie ontwikkelt zich in een samenspraak tussen een Godt-ghenietende en een Godt-soeckende ziel. Het is van groot belang hierbij op te merken dat de Godt-ghenietende steeds in de eerste persoon enkelvoud spreekt, en wel in de verleden tijd: zij heeft het immers aanhoudend over de dingen die zij vroeger in het Cl. heeft ervaren. Op het ogenblik dat ze spreekt verblijft ze - tot haar grote spijt overigens - niet meer in het Cloosterken. Lied 5/16 spreekt in dat opzicht duidelijke taal: Mijn leven was daer mijnen Godt/
Mijn Godt/had ick daer toch ghebleven!
Wat had ick in dat minne-slodt
Bevonden in die rust verheven?
In t' Cloosterken daer Godt my nam/
En my soo mildelijck voor quam.
Ommers t'heeft hem weer goedt ghedocht/
Die my mijn selven scheen ontvloghen/
Dat hy my weder heeft ghebrocht/
Tot dat ick weder word'ghetoghen/
Tot dat ick t'Cloosterken van her
Weer in-gaen/dat ick sien van ver (str. 10 en 11).
De opzet is hoogst merkwaardig, raadselachtig zelfs. Houdt het verband met de situatie waarin de dichter zich bevond? Ik waag het voorlopig niet de Godt-ghenietende met de dichter te identificeren, maar het valt moeilijk te beweren dat een dergelijk concept van de samenspraak didactisch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een verhelderende uitwerking heeft. De opvatting van de dialoog in het handschrift wijkt hiervan - met uitzondering van het bewuste lied 5/16, dat er als eerste lied van de groep is opgenomen - volkomen af. Ook op het plan van de allegorie zijn er verschillen. De allegorische voorstelling van de mystieke opgang als een kloosterleven lijkt evenwel al van bij de aanvang Lucas' bedoeling geweest te zijn. Uit het handschrift kan men enkel opmaken dat de allegorie oorspronkelijk misschien iets ingewikkelder was. In het concept van de dialoog en de allegorische elementen tekent zich dus duidelijk een afgekeurd project van Cloosterken af. Wij behandelen beide indicatoren afzonderlijk om daarna een poging te ondernemen het oorspronkelijk opzet van Lucas van Mechelen te reconstrueren. Ten slotte zal een confrontatie tussen deze reconstructie en de uitgegeven tekst nogal leerrijk blijken. Hoe zien de teksten van groep C er nu uit als samenspraak? Het eerste lied (nr. 120), dat, zoals wij reeds zeiden, op twee plus-strofen na, de tekst biedt van Cl. 5/16 en tot de uiteindelijke redactie behoort, laten wij hier uiteraard voorlopig buiten beschouwing. Het verloop en de opbouw van de dialoog is er op zijn zachtst gezegd ingewikkeld. Hiervan valt de oorzaak wellicht weer te zoeken in het feit dat de samensteller van het handschrift een keuze gedaan heeft uit een groter geheel. Of moeten wij aan verschillende redactie-lagen denken, waarin Lucas' telkens weer een andere dialoog-vorm zou hebben geprobeerd? Een eerste reeks liederen bevat een samenspraak die vrij eenvoudig is opgevat. De Godt-ghenietende spreekt niet rechtstreeks over zichzelf zoals in de gedrukte tekst, maar heeft het over een ziel die in het Cloosterken geraakt is: ‘Van d'oeffening' wil ic u spreken / Daer zy in staet, die Godt daer heeft geleit...’ (nr. 121, fol. 101r., str. 1). Zij spreekt dus over een derde, en wel in de tegenwoordige tijd. De rol van de Godt-soeckende is in hoofdzaak beperkt tot het verzoeken om uitleg, de zelfopwekking en het leveren van commentaar op wat de Ghenietende verhaalt. Op die wijze geïnterpreteerd doet het procédé onmiddellijk aan Bl. R. denken. Ook daar verhaalt Innighe aan Begheerighe over de uytvaert of de mystieke opgang van Salighe: Rijst op ghij blijde van ghemoet
En wilt niet langh' u comst uytstellen;
Met vlijt u deurken open doet
Die wonder hebb' u te vertellen.
Gheweest hebb'ick in een uytvaert
Daer die dood d'leven heeft ghebaert (1/1, str. 1).
Men kan hierbij herhalen dat Cl. op het titelblad van Bl. R. als tweede deel van Den Boeck der Gheesteliicke Sanghen staat aangekondigd! Dat de dialoog aanvankelijk vanuit een gelijkaardige situatie vertrok zou dus niet verwonderlijk mogen heten. De Godt-ghenietende uit het hs. speelt zo ongeveer dezelfde rol als Innighe in Bl. R. Zou men hiertegen opwerpen dat de Godt-ghenietende in het hs. ten onrechte haar naam draagt, vermits zij het over een derde ziel heeft die in het Cl. is, dan mag men eveneens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet uit het oog verliezen dat haar deze naam in de druk al even ongewettigd schijnt toebedeeld, vermits zij, op het ogenblik dat zij daar aan het woord is, niet langer meer in het Cl. verblijft. Godt-ghenietende zou dan gewoon betekenen iemand die al zekere vorderingen in het mystieke leven heeft gemaakt, en mag dan als het equivalent gelden voor InnigheGa naar voetnoot(33). Toch meen ik deze mogelijkheid, die op zichzelf gezien zinnig is, te moeten afwijzen. Is het immers niet veel waarschijnlijker dat de Godt-ghenietende over haar ziel, d.w.z. over zichzelf spreektGa naar voetnoot(34)? Vragen van de Godt-soeckende als: Het is oprecht,
het is voorwaer verheven,
pur ende bloot te leven:
maer, om Godts wille, zeyt,
of die reyn' ziel' in cloosterken zo claer
haer zoo altyt, getogen vynt, uut haer (nr. 122, fol. 102r, str. 1)
schijnen op het eerste gezicht het tegendeel te bewijzen, maar andere teksten veronderstellen duidelijk dat Godt-ghenietende zich in het Cloosterken bevindt. In nr. 142 (fol. 119v.) verklaart dezelfde Godt-soeckende immers: Dat ick my grondich uutgaen moet,
leert ghy my wel, vriendinne zoet;
t'is haest geseyt: heel uut u scheyt,
maer t'heeft veel inne, uut te gaen,
die buyten t'cloosterken moet staen,
daer ghy den Heer' moocht schauwen aen.
U vyndt ghy in den vrede still';
my vynd'ic, daer ic niet en will'...
De Godt-ghenietende spreekt trouwens voortdurend als iemand die het kan weten! Dit alles brengt ons meteen een flink stuk dichter bij de dialoog van de druk, waar de ghenietende in het Cloosterken is geweest. In bovengenoemde dialoogsituatie bewegen zich duidelijk de nrs. 121, 122, 123, 124, 125, 126, 127, 128, 129, 130, 131, 132, 133, 134, 135, 138, 139, 140, 141, 142, 143, 144, 145 en 146. In enkele gevallen ontbreekt de aanduiding welke van de beide zielen aan het woord is (nrs. 132, 133, 134, 135, 138 en 144) maar uit de inhoud van het lied blijkt genoegzaam dat het hier - met uitzondering van nr. 144 dat wij aan Godt-soeckende toeschrijven - de ghenietende betreft. Soms worden de Godt-soeckende liederen in de mond gelegd die eveneens en wellicht verkieslijker door de Godt-ghenietende hadden kunnen gezongen worden (de nrs. 128 en 130). Ik vermoed dat het hier vergissingen van de kiezende copiist betreft, die aan de aard van de samenspraak geen afbreuk doen. Vanaf nr. 147 dagen enkele nieuwe elementen op. In dit lied richt de Godt-soeckende zich niet langer meer tot haar gewone gesprekspartner, maar direct tot God. Daarop ontspint zich een dialoog tussen Den Heere en de Godt-soeckende (nrs. 148, 149, 150 en 151) die wordt afgesloten met een zang door de Godt-ghenietende ‘vande gene die int'Cloosterken zyn’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(nr. 152). In het volgende lied wordt de Godt-soeckende, die verhoord is, D'Ingelaeten ziele. Inhakend op wat de ghenietende zopas verkondigde over hen die in het Cloosterken leven, zingt zij: Geluckich zyn zy die hier leven,
die in des' zoete weelden woonen,
die Godt hier comt des'plaetse geven,
ende hier wilt, hem zelfu' geven,
o cloosterken bly boven maeten;
daer my den Heer' heeft in gelaeten (nr. 153, fol. 128v).
Vervolgens zet zij haar tweespraak met God verder (nrs. 154 en 155). Over de acht volgende liederen (nrs. 156-163), die wellicht hierbij aansluiten, handelen wij straks. Wat moet nu over die uitbreiding van de deelnemers aan deze ‘heilige conversatie’ worden gedacht? Gaat het hier om een derde redactielaag, of zijn de liederen uit het hs. terug te leiden tot één ontwerp, waarvan wij, door de schuld van de kiezende copiist, enkele belangrijke onderdelen moeten missen? Voorlopig zie ik geen bezwaren om alles als één geheel te beschouwen. Het is zelfs zeer opmerkelijk dat het opzet met deze uitbreiding nu wel erg aan de compositie van Dr. All. doet denken! Ook daar leidt een Vriendt een deughdelijcke ziele naar God, net zoals in het handschrift de Godt-ghenietende uitdrukkelijk als begeleidster van haar gezellin optreedt: vervolgen nu, gaen ic met u,
naer t' cloosterken van den geminden,
oft ghy daer plaetse kost gevynden (nr. 146, fol. 123r)Ga naar voetnoot(35).
Frappant wordt de gelijkenis pas, wanneer Godt met de ziel in gesprek treedt. Er zijn nog meer details die toelaten het Cl.-ontwerp van het hs. met de samenstelling van Lucas' derde bundel te vergelijken. Over de aanvangsstrofe van nr. 140 (fol. 117v.) die als Dr. All. 1/1 voorkomt, hadden wij het al. Vermeldenswaard zijn ook de liederen waarin een groep zaligen (zich uiteraard bevindend in Cl.) wordt bezongen. Dergelijke liederen zijn in Dr. All. vrij talrijk: in de woestijne des ghelatenheydts liggen de berghen van de acht salicheden, die bevolkt zijn door contemplatieve zielen die elk op hun wijze één der acht zaligheden beleven. Sporen van een gelijkaardige lof op de inwoonders deser berghen of weyden zoals het ook vaak heet, of althans van hetzelfde procédé mag ik misschien lezen in het reeds vermelde nr. 152 (vande gene die int'Cloosterken zijn), en in een lied dat ik opzettelijk heb nagelaten te vernoemen, nl. nr. 136, Vande gehoorsaemheyt (fol. 113v.-114v.). Aanvankelijk wist ik met dit lied geen kant uit, ook al omdat het woord Cloosterken er nooit in voorkomt. Bij nader toezien is het geschreven als de bewuste lofliederen uit Dr. All.: gedeeltelijk in de derde persoon meervoud en bovendien gesitueerd in een analoog landschap, in dat vermaeck, in die hemelsche weyden (fol. 114r., str. 4). Het lied vangt echter aan als een getuigenis over het verleden in de eerste persoon enkelvoud, zoals de liederen in de druk (Str. 1). Toch is het niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de definitieve uitgave opgenomen. Precies het gebruik van de 3e pers. mv. vanaf strofe 2 en de afwezigheid van de term Cloosterken maken dit onmogelijk. Dat wij hier voor een tekst zouden staan die niet tot de afgewezen groep teksten behoort, maar voor de druk was bestemd, is derhalve onwaarschijnlijk. Op een of andere wijze is lied nr. 136 met onze teksten verbonden. De gelijkenis met Dr. All. pleit hiervoor. Het is niet onmogelijk dat deze tekst oorspronkelijk uit een andere context stamt, en hier door Lucas met het oog op een inlassing in Cl. of door de kopiist werd ingevoegd. Eén tekst acht ik echter een te smalle basis om van een tweede redactielaag te spreken. Veel lijkt er dus op te wijzen dat wij hier voor één ontwerp staan, althans wanneer wij vertrekken vanuit de dialoogsituatie. Het mag zelfs verrassend heten dat wij in de opzet kentrekken onderkennen van de compositie van Dr. All. Zou Lucas dan voor zijn derde bundel gedeeltelijk naar zijn eerste plannen voor Cl. hebben teruggegrepen? Voor D.S.N. beschikken wij over meer gegevens: zoals gezegd grijpen drie liedekens op teksten van het eerste Cl. terug. Voor Dr. All. moeten wij het slechts met de beginstrofe van nr. 140 stellen, maar wijst het concept van de dialogen niet in deze richting? Lucas heeft de verzenvoorraad, die hij na de afwijzing van zijn eerste ontwerp van Cl. voorhanden had, blijkbaar niet onbenut gelatenGa naar voetnoot(36). Resten ons nu nog de laatste acht liederen (nrs. 156-163). Thematisch en vormelijk - het steeds herhaalde woord Cloosterken ontbreekt slechts in nr. 156, waar het maar een keer voorkomt - sluit deze groep duidelijk aan bij de vorige liederen. Wat betreft de dialoogvorm staan wij echter voor een vacuum: nergens wordt de spreker of beter de zangeres opgegeven. Vanuit onze kennis van de vorige liederen zijn wij echter voldoende gewapend om ons aan de volgende interpretatie te wagen: de nrs. 156 (fol. 131v.-132v.: Vanden lof Godts), 157 (fol. 132v.-133r.: Noch vanden lof Gods), 160 fol. 135r.-136r.: Van het ghebet), 162 (fol. 137r.-137v.: Noch van stil-zwyghen) en 163 (fol. 137v.-138v.: Lof en danckzegghynghe) zijn teksten die haast met zekerheid in de mond van D'Ingelaetene kunnen worden gelegd. Zij worden uitgesproken door iemand die in Cl. verblijft en zijn in de eerste persoon enkelvoud gesteld. Ook aan Godt-ghenietende vallen enkele liederen toe te kennen: zij handelen over een ziele (zoals gewoonlijk in de derde pers. enk.). Het is echter de vraag of zij in deze liederen nog wel aan een beschrijving van haar eigen toestand toe is. Ik geloof het niet. Zij handelt wellicht over de nu Ingelaeten ziele. Een indicatie daarvoor lees ik in het beginvers van nr. 159 (fol. 134r.-135r.: Vande aerme van geeste):
Comt vrienden, comt ende aenschaut,
wat hof dat hier dit zielken haut...,
waarin zij zich uiteraard niet meer tot de Ingelaetene richt, maar tot de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lezers zelf. Nr. 158 (fol. 133r.-134r.: Vant'uutwendich werck) daarentegen is een aanspraak in de ghy-vorm: het lied sluit duidelijk aan bij nr. 157. Het moet dus blijken dat ook binnen het Cloosterken nog een en ander te leren valt voor de Godt-soeckende, iets wat wij uit haar gesprek met Den Heere al weten. Nr. 161 is een lied gesteld in de 1e pers. mv. Men zou dit kunnen interpreteren alsof de Ingelaetene ziele er samen zingt met hen die in het Cloosterken zijn (vgl. nr. 152) of een soort duo naar voren brengt met de Godt-ghenietende. Ik verkies dit lied nochtans gewoon toe te schrijvan aan de Godt-ghenietende: noch de allegorie noch de dialoog ondervinden daar hinder van. Het laatste lied (nr. 163) doet zich werkelijk voor als een slotlied en heeft de allures van Bl. R. 140/373. Hoogstwaarschijnlijk vormde het het orgelpunt van het ontwerp. Thematisch is dat bijzonder duidelijk. De verrijzenis in het Cloosterken is geschied. De slotstrofe luidt: Alleluya, ic staen in hem
myn cleynheyt is verheven,
alleluya, met blijde stemm',
alleluya, zoet leven!
t'rijck'Godts is my gegeven;
om t'cloosterken daer ic in stae'
nu duysentmael alleluya (fol. 138v).
De aandachtige lezer zal het ten slotte niet ontgaan zijn, dat lied nr. 137 tot nog toe onvermeld is gebleven (fol. 114v.-115v.: vande heylige Aermoede). Er is niet aangeduid wie het woord heeft, en de beruchte recapitulatio van Cloosterken komt niet voor. Of het oorspronkelijk voor Cl. bestemd was, durf ik niet uitmaken, maar daar het lied handelt over een ziele kan men het met enige zekerheid beschouwen als gezongen door de Godt-ghenietende. Tot zover dan de opeenvolging der liederen van groep C. Men is dus in staat mits enkele - overigens verantwoorde - gissingen het verloop van de zangen te volgen. Alvorens eindelijk tot de reconstructie van het zgn. eerste Cl. over te gaan, dienen wij eerst nog de allegorische structuur van het hs. met de druk te vergelijken. Wij wezen er al op dat de thematische gelijkenis tussen de liederen van het hs. en de druk volkomen is. In de allegorie zijn er eveneens veel overeenkomsten. De weinige verschillen zijn echter van die aard, dat zij ons in staat stellen iets te vernemen over de richting die Lucas met zijn herwerking heeft willen inslaan. Aanvankelijk vatte Lucas zijn allegorie misschien iets ingewikkelder op. In de Voor-reden van Cl. die het Cl. in tegenstelling tot de titel toch als tweede deel van de Gheestelijcke Sanghen aankondigt, verklaart Lucas: Aengaende de dispositie van de materie is hier wat veranderinghe ghenomen, ghevoeght zijnde, naer de uytwendighe wijsen ende lichaemelijcke oeffeninghen, door de welcke men de volstandigheydt proeft vande ghene, die tot een Clooster-leven ontfangen worden die hier Gheestelijck toe-ghe-eyghent zijn tot de Oeffeninghe van den inwendighen mensch, bequaem voor alle persoonen... De aangebrachte veranderinghe is natuurlijk geen zinspeling op een be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werking van Cl.! Zij doelt op de wijziging in de allegorische voorstelling t.a.v. Bl. R. De allegorie van het Cl. ziet Lucas als bequaem voor alle persoonen. Dit houdt in dat men alleen die elementen uit het kloosterleven in de allegorie mag betrekken, die aan alle persoonen bekend zijn. Lucas houdt zich daaraan, ook in zijn eerste liederen. Toch kan ik mij niet van de indruk ontdoen dat zijn allegorie bij de aanvang iets ingewikkelder was. Men versta hierdoor niet dat Lucas daarom deze gedichten uiteindelijk uit de druk heeft geweerd. Zo gecompliceerd zijn zij nu ook weer niet. Overzichtelijk zien de allegorische eigenaardigheden van het oorspronkelijk opzet er als volgt uit: a - nr. 124 (fol. 103v.-104r.) Vanden speelhof der menscheyt Christi. Een analoge voorstelling komt voor in Bl. R. (3/6, 4/9, 6/15, 8/20) en houdt verband met de kapucijnse spiritualiteit die de navolging van de mensheid van Christus en diens passie als een der zwaartepunten van het mystieke leven beschouwden. De speelhof wordt hier voorgesteld als een soort voorhof van het kloostergebouw, want lanxt daer geraakt men tot bij het Cloosterken. Het is niet onmogelijk dat Lucas bij deze voorstelling van zaken gedacht heeft aan een gewoonte van de kapucijner architecten: vóór het klooster lieten zij vaak een oppervlakte onbebouwd waarin een kruis stond geplant. Dit kruis werd opgericht waar de paters de stichting van een klooster voorzagenGa naar voetnoot(37). b - In dr. 16/37 is de poort van het Cl. symbool van de vernieting. In het hs. is de voorstelling niet zo eenvoudig. Lucas maakt er een onderscheid tussen een eerste poorte en een binne-poorte. In nr. 125 (fol. 104r.-105r.) wordt de eerste poort voorgesteld als de geestelijke armoede; in nr. 127 (fol. 105v.-106v.) wordt de ziel gewaarschuwd dat er nog een binne-poorte is; deze is de voorstelling van het bloot geloof. Met de eerste poort wordt waarschijnlijk de buitendeur van het klooster bedoeld, die o.m. toegang verschaft tot het gastenkwartier. De binnendeur scheidt het slot af van de buitenwereld en geeft uit op het kloosterpand. Zoiets kan men nu nog in de meeste kloosters zienGa naar voetnoot(38). Over de binne-poorte wordt ook nog gesproken in nr. 128 (fol. 107r.-108v.). In de nrs. 150 (fol. 126r.-127r.) en 151 (fol. 127r.-128r.) stelt de binne-poorte de vernieting of de ontwordinghe voor. Daar het hier om liederen gaat die zich in de tweede reeks van de groep bevinden, zou men geneigd kunnen zijn om deze reeks als een andere redactie te beschouwen dan de eerste. Kon men immers uit de wijziging van de dialogen nog niet met volle zekerheid tot het bestaan van deze redactie besluiten, dan zou de tegenstrijdigheid in de allegorische voorstelling voor het bestaan van deze het overtuigend bewijs moeten zijn. Zoveel mag men echter uit deze discrepantie niet afleiden. Wij weten dat voor Lucas zowel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de armoede als het bloot geloof twee zeer belangrijke aspecten van de vernietinghe zijnGa naar voetnoot(39). Thematisch betekent daarom precies de voorstelling van één kloosterpoort als allegorie voor den Niet geen wijziging. c - nr. 130 (108v.-109v., noch van pure meijnijnghe) gaat over de eerste lesse die de ziel tijdens haar proef-iaer in het Cloosterken krijgt, nl. des ooghs bewaereniss'. Het oog staat recht op God gericht. Het gaat niet over de modestia maar over de recta intentio. Vandaar ook de titel van het lied. Het beeld van de eerste lesse ontbreekt in de druk. d - Eigen aan de liederen uit het hs. is de belangrijke rol die de kleding er speelt. Het valt trouwens te verwachten dat dit beeld zou verbonden worden met het afleggen van de oude mens. In de druk wordt de ceremonie van de kleding bij de aanvang van het kloosterleven slechts zeer terloops en zonder gepreciseerde allegorische betekenis vermeld (4/14). Voor het ontwerp in het hs. is het tegenovergestelde waar. In nr. 147 (fol. 124r.-125r.) brengt Godt-soeckende een nieuwe dimensie in de dialoog (cfr. boven). Zij richt zich rechstreeks tot God en vraagt hem o.a. naar de kloosterkleding. De allegorie staat er duidelijk in verband met het hoofdthema: T'ontfangen zoek'ic het habyt,
maect my toch myne cleerkens quyt,
my selven, my ontnemt,
maect my, van my vervremt,
die om U, (myn ghenuchte),
naer t'cloosterken verzuchte (Str. 5).
Eens ingelaeten verzoekt de ziel opnieuw om het habijt: nr. 154 (fol. 129v.-130v. D'Ingelaetene ziele wenscht om het cleedt om vande Godtheyt becleedt te zyn): Den Heer' gaen ic doen eene be',
dat hy m'heel doet verrysen,
dat hy my cleed'in deze ste',
dat hy my wilt bewysen,
dat hy int'cloosterken my iont,
dat ic in hem verwesent stond'.
In het volgende lied (nr. 155, fol. 130v.-131v.) zet Den Heere zelf de voorwaarde voor de kleding uiteen: nl. de onverbeeltheyt. Het lied heeft, zoals wij zullen zien, een zekere betekenis voor de interpretatie van het Cl. omwille van de sterke reminiscenties die het oproept aan de Noche Oscura van Juan de la Cruz. Nr. 158 (fol. 134r.-135r.) bericht ons dat de ziel die kleerkens heeft uutgedaen (str. 6), zij is aerme van geeste geworden (cfr. de titel van het lied). De voorwaarden tot de kloosterkleding zijn geschapen. Terloops verdient het hier al aandacht dat voor Lucas de begrippen aermoede en onverbeeltheyt net zoals in de druk trouwens, synoniem zijn. e - Zoals men weet, is de voorstelling van de gelofte van armoede de allegorische inkadering van heel wat liederen uit de druk (43/102-65/160). Dezelfde onverbeeltheyt of aermoede stellen in het hs. beide liederen over het stil-zwijghen voor (nrs. 161 en 162, fol. 136r.-137v. - vgl. dr. 36/84). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aanvankelijk lijkt Lucas aan het silentium de rol te hebben voorbehouden die hij in de uiteindelijke editie aan de armoede heeft toebedeeld. Het motief van het zwijgen horen wij immers ook nog duidelijk in enkele andere liederen uit de slotreeks van groep C. De lof van God (nrs. 156-157, fol. 131v.-133r.)kan ook stil, d.w.z. beeldeloos geschieden. Hetzelfde geldt voor het uutwendich werck (nr. 158, 133r.-134r.) en het ghebet (nr. 160, 135r.-136r.) Het mag bijgevolg aannemelijk heten dat Lucas' oorspronkelijk concept van Cl. niet veel anders was dan in de druk. Er zijn enkel verschillen in de uitwerking. Meteen zijn wij in staat een zeer plausibele reconstructie op te maken van het ontwerp dat Lucas heeft verworpen. Het is niet nodig verschillende redactielagen te onderscheiden. De kleine inconsequenties volgen veeleer uit het feit dat de samensteller zijn teksten uitkiest, iets waarvan wij na het onderzoek van de liederen uit groep A al op de hoogte waren. Lied 120 behoort bovendien tot de definitieve redactie (Cl. 5/16). Het is dus best mogelijk dat de copiist zowel de afgewezen als de definitieve teksten voor hem had liggen. Nr. 120 is de enige tekst die ook in de eindredactie voorkomt. Is het derhalve niet toegelaten te veronderstellen dat de copiist aanvankelijk in de definitieve tekst ging bloemlezen (nr. 120 is het eerste lied van groep C), maar daarop onmiddellijk de voorkeur gaf aan de niet gepubliceerde tekstenGa naar voetnoot(40)? In de reconstructie geven wij uiteraard enkel aandacht aan het oorspronkelijk project en aan de ontwikkeling van de dialoog en de allegorie in het bijzonder. Naast de vindplaats geven wij een korte inhoudsopgave van het lied, met beklemtoning van zijn allegorische functie; daarnaast het verloop van de dialoog. De nieuwe, of beter de naderhand weggebleven allegorieën worden onderstreept. Waar wij de toekenning van de teksten aan een der personages uit de samenspraak aanvullen of verbeteren plaatsen wij haakjes. Waar het mogelijk blijkt, verwijzen wij naar Cl. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu hiermee ongeveer duidelijk is hoe Lucas' niet-gepubliceerde Cl. er heeft uitgezien, rijst de vraag in welke verhouding de teksten van het hs. tot de druk staan. Wij wezen er al op dat het nieuwe ontwerp noch thematisch, noch op het vlak van de allegorie grondig van de teksten uit het hs. verschilt. Het grote onderscheid ligt in de opbouw van de dialoog en de teksten. Lucas heeft voor de uitgave van 1639, voor zover wij dat uit het hs. kunnen opmaken, nieuwe teksten geschreven. Slechts in één enkel geval treffen wij in deze editie een tekst aan die klaarblijkelijk een herwerking is van een lied uit het handschrift (dr. 27/57 - hs. nr. 133, fol. 111r.-v.). Door vergelijking van de beide versies zijn wij in staat na te gaan hoe maar helaas niet waarom Lucas zijn oorspronkelijke plannen heeft gewijzigd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De sporen die het oorspronkelijke lied in de druk heeft nagelaten zijn niet meer zo talrijk: enkele versbrokken en rijmwoorden, meer niet. Lucas is bij zijn herwerking blijkbaar drastisch te werk gegaan. Een en ander is natuurlijk het gevolg van de nieuwe situatie waarin de Godt-ghenietende zich in de liederen van de uitgave bevindt, en waardoor zij in de eerste persoon enkelvoud van de verleden tijd spreekt (cfr. boven). Naast de uitbreiding met twee strofen valt vooral de bijbelse inslag op die de dichter aan zijn nieuwe versie heeft gegeven: str. 2, Apoc. 3̅, 12; str. 3, Tobias 1̅, 6; str. 5, Lukas, 2̅, 25-32; str. 6, Lukas, 2̅, 36-38; strofe 7, Apoc., 3̅, 12. Het waarom hiervan is moeilijk te achterhalen. Het enige wat men kan be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weren is dat het lied, dat beslist geen poëtische hoogvlieger is, door de toevoeging van deze bijbelse elementen enigermate aan inhoud heeft gewonnen. Belangrijker is de vaststelling dat deze bijbelse inbreng klaarblijkelijk in de fase van de herwerking van het Cl. thuishoort. Het bijbels karakter, dat Cl. nogal uitgesproken van zijn voorganger Bl. R. onderscheidtGa naar voetnoot(41) stamt dus uit de slotredactie, te meer, daar geen enkel van de liederen die wij in het hs. bewaard weten, op zo'n wijze bijbels gekleurd is. Mag men dan niet veronderstellen dat de bijbels getinte liederen uit de druk alle bewerkingen zijn, en derhalve in het eerste ontwerp hun repliek moeten hebben? Op die wijze is het mogelijk enkele van de hiaten, die zich vertonen in de copie die wij van dit ontwerp bezitten, op te lossen. In onze reconstructie hebben wij daarmee rekening gehouden. In sommige gevallen is nog nauwelijks van een bewerking sprake. Hs. nr. 131 (fol. 109v.-110r., Het beddeken vande zalighe) beantwoordt tekstueel zelfs nergens meer aan dr. 21/50; Lucas schreef hier een volkomen nieuw lied. De schriftuurverwijzingen zijn er achtereenvolgens: str. 2, Deut., 3̅3̅, 12Ga naar voetnoot(42); str. 4, ps. 6̅ 7; str. 5, 1 Samuel 1̅3̅Ga naar voetnoot(43); str. 6, Hoogl., 3̅, 1; str. 7, Hoogl., 1̅, 16. Andere bijbelse liederen waarvan wij in het handschrift het bijbels origineel missen zijn:
Over de liederen uit het hs. die in D.S.N. terecht zijn gekomen handelen wij uitvoerig bij de bespreking van de authenticiteitsproblemen die rond dit werk zijn gerezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Besluit
De liederen van groep C betekenen een belangrijke aanwinst voor de studie van het oeuvre van Lucas van Mechelen, en van het Cloosterken der Gheestelijcke Verryssenisse in het bijzonder. Konden wij in deze teksten een afgewezen Cl. ontdekken, veel verder dan een vaststelling gingen wij niet. Het waarom van de herwerking, die wij in de druk van 1639 voor ons hebben liggen, blijft onopgelost. Op doctrinair gebied zijn hiervoor geen redenen voorhanden. Zijn er literaire redenen? Het is op zichzelf niet verkeerd dit motief voor Lucas' handelwijze te veronderstellen. Wij zullen zien dat onze dichter wel degelijk specifiek literaire bekommernissen had. Maar wat de bewuste liederen aangaat, hebben wij weinig houvast. Men kan enkel beweren dat de Cl.-liederen uit het hs. literair gezien tot het zwakste behoren van wat de pen van de vrome kapucijn heeft voortgebracht. De liederen uit de editie zijn beslist van een betere - zij het dan al niet zo bijzondere - kwaliteit. Of zouden het meer didactische redenen zijn die Lucas tot een herdichten van Cl. hebben aangezet? Wij hebben gezien dat de lieddichter in de Voorreden duidelijk kiest voor een eenvoudiger opbouw van de allegorie die een bij uitstek didactische functie heeft. Maar de basis van deze allegorie ligt al in de liederen van het hs. Is de dialoog in de druk beslist minder gecompliceerd dan in het hs., men kan toch moeilijk beweren dat de dialoogsituatie er aan didactische klaarheid heeft gewonnen. Waarom spreekt de Godt-ghenietende als iemand die ooit het geluk had in het Cl. te verblijven en er niet meer is op het ogenblik dat zij spreekt? Dit is de vraag waarachter wellicht de hele geschiedenis van de genesis van Cl. schuilgaat. Het is gevaarlijk hierover gissingen te maken. Mag men veronderstellen, zoals wij trouwens reeds insinueerden, dat de dichter zich in een situatie van mystieke dorheid en verlatenheid bevond? Deze hypothese heeft m.i. weinig waarde: zij lost het waarom van de herwerking in feite niet op en stelt de Godt-ghenietende gelijk aan de dichter! Een andere veronderstelling gaat uit van een onbetwistbaar juist gegeven: Lucas schreef zijn verzen voor de gezusters de Man, de Mechelse begijnen van wie hij de geestelijke raadsman was. Is het dan niet mogelijk dat een van beide vrouwen zich in een zielstoestand bevond, waaraan Cl. in zijn nieuwe vorm beter beantwoordde? Ook dit klinkt niet overtuigend. Lucas had met zijn werk trouwens alle gelovigen op het oog. Nog gewaagder lijkt het de gewijzigde dialoogsituatie in het gedrukte Cl. te verbinden met Lucas' vertrek uit Mechelen, dat volgens een suggestie van Hildebrand, zou kunnen samenhangen met de moeilijkheden die hij precies omwille van het geestelijk leiderschap van begijnen, vanwege zijn medebroeders heeft ondervonden. Omstreeks 1637 of misschien nog vroeger werd de dichter naar St.-Winoksbergen overgeplaatst. Het eerste ontwerp zou dan van vóór de overplaatsing dateren, en het tweede zou te St.-Winoksbergen gemaakt zijn, toen de dichter niet langer meer in het Cloosterken (te Mechelen) was. De moeilijkheden met zijn medebroeders zouden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan verklaren waarom Cl. in 1637 nog niet was verschenen, de verhuizing naar West-Vlaanderen waarom het pas in 1639 van de pers kwam. Fantasie is echter geen wetenschap! Ten slotte is er het probleem van de licentie en de approbatie. Hieruit zou blijken dat Cl. misschien in 1629, samen met Bl. R., al klaar wasGa naar voetnoot(44). Zo lang er geen nieuwe gegevens voor de dag komen, verkiezen wij, om het woord van Lucas te gebruiken, het swijgen purGa naar voetnoot(45). Wij houden het voorzichtigheidshalve bij de feiten. Het hs. biedt ons een (onvolledige) copie van een klad van Cl. Het gaf ons de unieke gelegenheid in de werkkamer of beter de cel van de dichter binnen te stappen. Waarom hij zijn tekst uiteindelijk heeft veranderd of verworpen blijft zijn geheim. De hele omschakeling heeft zeker iets te maken met de polariteit tussen bezitten en verlangen, die aan zoveel mystieke literatuur eigen is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D. De prozateksten.Vgl. de inhoudsopgave fol. 141r.-150v. Het eerste sermoen (fol. 141r.-148r.) op het thema Beati oculi qui vident quae vos videtis etc. Luc. 10 handelt over de incarnatie van de Godszoon, waarbij de klemtoon valt op de passie. De geestelijke raadgevingen (fol. 148r.-149r.) richten zich tot de mens die gebukt gaat onder het bewustzijn van zijn zondigheid en ontrouw tegenover God. Zij worden besloten met een gebed, te bidden ‘in verstroytheydt ende ander quellagie’. Het tweede sermoen (fol. 149r.-150v.) op de tekst Vivo ego, iam non ego; etc. Gal. 2 is waarschijnlijk slechts fragmentair overgeleverd. Het laatste gedeelte (fol. 150v.) is een waarschuwing tegen de uutwendige visioenen en de gevoelige vertroosting (cfr. het expl. in het inhoudsoverzicht). Tot de opheldering van Lucas' lyriek dragen deze teksten niet bij. Zij kunnen ons wel iets leren over het ontstaan van het hs.Ga naar voetnoot(46). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
E. De muzieknotatie. (cfr. afb. I).De muzieknotatie werd vermoedelijk niet tegelijk met de teksten in het hs. opgenomen, en geschiedde daarenboven wellicht occasioneel. De talrijke verbeterde of geschrapte folioverwijzingen bij de titels kunnen erop wijzen dat de samensteller oorspronkelijk naar een ander hs. verwees, dat de muziek bevatte waarop de liederen konden worden gezongen. Pas naderhand zou hij zijn liedverzameling van muziek hebben voorzien en wel op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. I: Haagse hs., fol. 183v.-184r. (verkleind).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een min of meer toevallige wijze, daar hij hierbij de orde waarin de liederen in het hs. voorkwamen, niet volgde. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is de muziek van de liederen uit Bl. R. meestal dezelfde als in de druk. Op het ogenblik dat de samensteller zijn handschrift van muzieknotaties voorzag, kende hij dus blijkbaar de composities van Tiburtius. Anderzijds is het eigenaardig dat hij die niet altijd overneemt. Kiest hij of copieërt hij? Voor de datering van het hs. brengt deze overeenkomst met Tiburtius echter geen nieuwe gegevens: de inbreng van de muzieknotatie gebeurde, zoals gezegd, waarschijnlijk achteraf en het valt bovendien niet na te gaan op welk stadium of welke overlevering van Tiburtius' muzikale bewerking zij teruggaat. Uiteindelijk kan enkel een musicoloog uit dit gedeelte van het Haagse hs. de passende besluiten trekken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Datering, herkomst, geschiedenis.Er zijn geen concrete gegevens voorhanden om het handschrift te dateren. De samenstelling ervan nam waarschijnlijk verschillende jaren in beslag: het betreft immers een verzamelbundel. Daar een aantal liederen door dezelfde hand tweemaal in het hs. werden opgenomen, mag men hierbij wellicht aan een vrij langdurige periode denken. Het is niet onmogelijk dat de lofspreuken of de verzuchtingen die zich onder sommige liederen bevinden, het slot van een schrijfperiode aanduiden:
Een terminus postquem is moeilijk vast te stellen: groep A is geen copie van de druk uit 1631. De geïdentificeerde stukken uit de B-reeks stam- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men meestal uit bundels die rond 1620 werden gedrukt, dus zeker vóór Lucas zijn dichtwerk kon hebben aangevangen. De spelling van het hs. is Gents: overal waar het hs. de destijds in Oost-Vlaanderen gebruikelijke schrijfwijze volgt (gynck, ontfynck, dynet, draegen, benaut, doorhaut, zeyndt, verlochenyng, t'leven, ic bem) vertoont de druk uit 1631 Antwerpse vormen (ghinck, ontfinck, dunct, dragen, benouwt, doorhouwt, sendt, verloochening, d'leven, ick ben)Ga naar voetnoot(48). Daar Lucas vanaf juli 1651 in Gent verbleef en er in de nazomer van 1652 overleed, is het waarschijnlijk dat zijn hs. in deze stad werden bewaard. Is ons hs. een aangepaste selectie uit deze autografen? In dat geval zouden Lucas' liederen er pas ten vroegste vanaf 1651-1652 in zijn opgenomen. Weinig houvast biedt eveneens het onderzoek van de watermerken. Het watermerk waarvan wij in het handschrift veel sporen terugvinden, vertoont een zeer opvallende gelijkenis met BRIQUET, dl. IV, blz. 655, nr. 13206; het betreft een dubbel filigraan met de bekroonde kapitalen AB, boven een druiventros. Vindplaats: Lyon, 1630Ga naar voetnoot(49). De wordingsgeschiedenis van ons manuscript zou ik voorlopigGa naar voetnoot(50) in de periode 1650-1660 dateren; het laatste jaartal is hierbij vrij willekeurig. Op de binnenzijde van de voorband vinden wij de sporen terug van drie eigenaars. Bovenaan staat: + à Mad.elle Antoinette van Huerne. Eronder de handtekening van C.P. Serrure, met het nummer 1147. Ten slotte, het ex-libris van D.F. Scheurleer met het nummer 7402. Op de voorzijde van het voorste schutblad resten nog enkele veiling- of bibliotheekaantekeningen in potlood: in de rechter bovenhoek het doorgehaalde nummer 2198, waaronder de signatuur van de Kon. Bibliotheek; in het midden bovenaan: 21 bis; eronder: Godvruchtige Liedekens, cat. 225. Misschien verwijst deze aanduiding naar de kaartensystemen van de heer J. de Mare, waarvan sprake in Dr. C. BLOKLAND, Willem Sluiter, 1627-1673. Assen, 1965, blz. 112, n. 5Ga naar voetnoot(51). Op de achterzijde van hetzelfde schutblad eveneens in potlood: 2 d 8. Het nr. 2831 van de Catalogue de la bibliothèque de M.C.P. SerrureGa naar voetnoot(52) verwijst naar ons hs.: Godtvruchtige en andere Liedekens uit de XVIIe eeuw, waeronder ‘T'samenspraecke van de innighe Ziele ende de Begeerighe’ eenigen met muziek. Handschrift op papier, van 236 blz. in 12, pergament. De titel is dezelfde in de cataloog van Scheurleer. Dat de opgave van het aantal blz. en het formaat niet met de werkelijkheid overeenstemt, vormt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen onoverkomelijk bezwaar: de catalogi van Ollivier zijn, zoals gezegd, vaak slordigGa naar voetnoot(53). Daar de verkoop van de bibliotheek van Serrure op 23 okt. 1873 te Brussel plaatsvond, is het niet waarschijnlijk dat Scheurleer daar het handschrift aankocht: hij vermeldt het immers niet in de eerste editie van zijn Catalogus, die in 1885-1886 werd uitgegeven, maar pas in 1903Ga naar voetnoot(54). Waar hij het vandaan haalde, heb ik niet kunnen achterhalen. De bibliotheek Scheurleer werd geveild in 1927. Bij die veiling werd de literaire afdeling (lied) gekocht door de Kon. Bibl. van Den HaagGa naar voetnoot(55). Ons handschrift wordt eveneens vermeld in de catalogus van de verzameling Jean Baron de Pelichy van Huerne, die op 26 juli 1860 werd verkocht. Langs deze weg geraakte het ongetwijfeld in handen van SerrureGa naar voetnoot(56). Het nummer onder diens handtekening op de binnenzijde van het voorbord is het nummer waaronder het hs. in deze cataloog voorkomt: 1147. 'T saemenspraeke van de innighe ziele ende begeerighe et autres chansons flamandes et espagnoles avec indication des airs, manuscrit sur papier in - 18 (blz. 46)Ga naar voetnoot(57). Antoinette van Huerne, die het hs. een tijdlang in haar bezit had, stierf ongehuwd op 27-jarige leeftijd op 1 januari 1824Ga naar voetnoot(58). Haar zuster, Marie-Josephine van Huerne was gehuwd met Jean, baron de Pelichy. Langs haar is het handschrift wellicht in de collectie van haar man beland. Antoinette was een dochter uit het tweede huwelijk van Joseph van Huerne (de Puyenbeke) (1752-1844). Over hem getuigt GAILLARD: ‘Il avait une riche bibliothèque ainsi qu'un cabinet fort remarquable d'antiquités et de tableaux’Ga naar voetnoot(59). Hij was bovendien een groot vriend en de beschermer van de kapucijnen: in 1797, toen het Brugse kapucijnenklooster door de Fransen openbaar werd verkocht, kocht hij met enkele anderen het klooster heimelijk terug voor de patersGa naar voetnoot(60). Het is derhalve niet onmogelijk dat het hs. uit het kapucijnenbezit stamtGa naar voetnoot(61). De familie van Huerne die uit Gent afkomstig is, had bovendien reeds vroeg nauwe connecties met de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kapucijnen: drie van Huerne's werden kapucijn; leden van de familie treden te Gent herhaaldelijk op als weldoeners en beschermers van de ordeGa naar voetnoot(62). Is het toevallig dat ook dit spoor ons naar Gent leidt? Dat de copiist een mannelijke kloosterling (kapucijn?) zou geweest zijn, verraadt misschien de Latijnse randnota bij het eerste sermoen op fol. 195v.Ga naar voetnoot(63). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Het verzamelhandschrift van P. Joannes Bale.De catalogus van de Verzameling-Scheurleer vermeldt op blz. 195 van het vervolg een Verzameling van godsdienstige liederen. Het handschrift berust eveneens in de K.B. te Den Haag en draagt de signatuur 133 K 14. Het is minder belangrijk dan het eerste en bevat slechts twee teksten die uit de niet gepubliceerde nalatenschap van Lucas van Mechelen zouden kunnen stammen. Daar de naam van de verzamelaar en meteen de ontstaansgeschiedenis van het handschrift bekend is, beperken wij ons, mede omwille van de geringere betekenis van het manuscript, tot de liederen die van Lucas zijn of aan hem kunnen worden toegeschreven. De Gentenaar Joannes Bale trad in 1640 in de Augustijnenorde in zijn vaderstad. Hij werd geprofest op 7 september 1641. Te Gent, waar hij op 19 augustus 1667 op 51-jarige leeftijd overleed, was hij bekend als predikant, biechtvader, weldoener van armen en zieken, koster en catechist. Het is mogelijk dat de liedverzameling, in een tijd waar zanglust en catechese hand in hand gingenGa naar voetnoot(64), in verband moet worden gebracht met Bale's apostolaat als catechist en koster (waarmee ook vaak ‘orgelist’ wordt bedoeld)Ga naar voetnoot(65). In het bijzonder fraaie handschrift noteren wij de volgende liederen van LucasGa naar voetnoot(66): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot zover de bekende liederen. De nrs. 2 en 3 hebben een nieuwe wijsaanduiding, terwijl de melodie-opgaven van de nrs. 4, 5, 6 en 7, die op Bl. R. teruggaan, zeer gebrekkig zijn. Bale ontleent al de liederen aan Lucas' eerste bundel. Hij noemt alle liederen nieuw, alhoewel Bl. R. al negen jaar was verschenen toen hij in het klooster trad. Copieerde hij uit een hs. van Lucas? In deze richting wijzen misschien de twee liedteksten, die vermoedelijk uit de nalatenschap van Lucas stammen. Is het toevallig dat Bale's | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verzameling, zoals het eerste handschrift, te Gent ontstond, de stad waar de dichter was overleden en de postume Dr. All. en D.S.N. het licht zagen? Wij geven de tekst van beide liederen in bijlage III. De titel van deze gezangen luidt:
Een en ander in deze tekst pleit onmiskenbaar voor Lucas' auteurschap. Beide zijn ze opgenomen in een groep liederen over een zich verblijende ziel, die hoofdzakelijk uit authentische teksten van de kapucijn is samengesteld. Niet alleen stemmen themata en terminologie met Lucas' bundels overeen - wat op zichzelf geen definitief argument kan zijnGa naar voetnoot(67) - maar er zijn strofen die duidelijk het allegorisch verloop van Bl. R. impliceren. In de voorlaatste strofe van lied 1 luidt het dat de ziel over zee is ghevaren naer de wostijn waar zij God vindt en in hem rust. Het gehele lied bezingt bovendien de afgescheidenheid zoals die in Bl. R. wordt voorgesteld. Het tweede lied, dat vanaf de tweede strofe aan een tekst van Begheerighe doet denken, refereert blijkbaar naar de extatische slotliederen van Bl. R.: cfr. het flauwvallenGa naar voetnoot(68) en het sterven van de ziel door den brant der minne wonden. Een dwingend bewijs is echter niet voorhanden: ofwel zijn deze teksten van Lucas en gaan zij terug op niet-gepubliceerde later geschreven gedeelten of een voorontwerp van de Bl. R.-allegorie, ofwel zijn zij naar aanleiding van Bl. R. door iemand anders geschreven. Een originele bijdrage tot het thematisch en terminologisch onderzoek van Lucas' bundels vormen zij evenwel niet. |
|