| |
| |
| |
Appendix
I - Bibliographie
A - Buitenlandsche werken
I - Over de Romantiek
W. Bagehot, Literary Studies, London, 1879. |
H.A. Beers, I, A History of English Romanticism in the eighteenth century, New York, 1916.
II, A History of English Romanticism in the nineteenth century, New York, 1902. |
W.J. Courthope, A History of English Poetry. (6 volumes) Vol. VI, The Romantic Movement in English Poetry, Effects of the French Revolution, London, 1913. |
A. Cunningham, Biographical and critical History of the Britsh Literature, of the last fifty years, Paris, 1834. |
Heinrich Heine, (Transl.) The Romantic School, London, 1882. |
M.A. Morize, Problems and Methods of Literary History, London, 1924(?). |
W.L. Phelps, The Beginnings of the English Romantic Movement, A Study in 18th century Literature, Boston, 1893. |
Clara Reeve, The Progress of Romance. (published 1785). |
G. Saintsbury, I, A short History of English Literature, London, 1908. II, A History of Nineteenth Century Literature (1780-1900), London, 1912. |
A. Symons, The Romantic Movement in English Poetry, London, 1909. |
W. Wordsworth, Preface to the Lyrical Ballads. |
| |
II - Over Lord Byron
R. Ackerman, Lord Byron, Sein Leben, seine Werke, sein Einflusz auf die deutsche Litteratur, Heidelberg, 1901. |
J. and E. Aston, Pompeii, To which is added a dissertation on Lord Byron, London, 1828. |
A. Austen, A Vindication of Lord Byron, London, 1869. |
W.E.A. Axon, Stray Chapters in Literature, Folklore, and Archaeology, Manchester, 1888. [Byron's Influence on European Literature, pp. 47-56.]. |
Mathilda Blind, The Letters of Lord Byron, London -. |
R. Boutet de Monvel, La Vie de Lord Byron, Paris -. |
A. Brecknock, Byron, A. Study of the Poet in the Light of New Discoveries, London -. |
S.C. Chew, Byron in England, His Fame and After-Fame, London, -. |
| |
| |
E.H. Coleridge, The Works of Lord Byron, Poetical Works, 7 volumes, Letters 6 volumes, London, 1918. |
H.B. Cotterill, An Introduction to the study of poetry, London, 1882. [Byron, pp. 269-297]. |
W.J. Courthope, The Liberal Movement in English Literature. The Revival of Romance [Scott, Byron, Shelley. pp. 111-156]. |
G.G. Cunningham, The English Nation. [Lord Byron in Vol. 5, pp. 569-579]. |
J. Dennis, Heroes of English Literature, - English Poets, London, 1883. |
K. Elze, Lord Byron; A biography, with a critical essay on his place in literature, - Translated and edited with notes, London, 1872. |
E. Estève, Byron et le Romantisme français, Essai sur la Fortune et l'Influence de l'oeuvre de Byron en France de 1812 à 1850, Paris, 1907. |
Lady Caroline Lamb, Glenarvon. |
Th.B. Macaulay, Lord Byron, A biographical sketch, Boston, 1877. [A reprint of the article in the Edinburgh Review]. |
E.C. Maine, Byron, London, 1924. |
Thomas Moore, The Life, Letters, and Journals of Lord Byron, London, 1830. [New Edition, (reprinted) 1920]. |
Dora Neill-Raymond, The Political Career of Lord Byron. |
J. Nichol, Byron, English Men of Letters, London, 1909. |
H. Nicolson, Byron, The Last Journey, London, 1924. |
Roden Noel, I, Life and Writings of Lord Byron, London, -.
II, Essays on Poetry and Poets, London, 1886. [Lord Byron and his Times, pp. 50-113]. |
F.H. Pughe, Studiën über Byron und Wordsworth, Anglistische Forschungen, 1902. |
E. Rodocanachi, Byron, 1788-1824, Paris, -. |
Temple Bar Magazine, Place of Lord Byron in English Literature, Vol. 40. |
H.F. Tozer, Byron, Childe Harold, Oxford, 1907. |
F.H.O. Weddigen, Lord Byrons Einfluss auf die europäischen Litteraturen der Neuzeit, Ein Beitrag zur Allgemeinen Litteraturgeschichte, Hanover, 1884. |
| |
B - Nederlandsche werken
I - Over de Romantiek
J.H. van den Bosch, Wat is Romantiek? Taal en Letteren, II, Zwolle, 1892. |
J. ten Brink, Geschiedenis der Noord-Nederlandsche Letteren in de XIXe eeuw, Rotterdam, -. |
| |
| |
G. Brom, Romantiek en Katholicisme in Nederland, Groningen, 1926. |
Conviva, Het Servetje, Den Haag, 1878. |
Jacob Geel, Onderzoek en Phantasie, - Het Gesprek op den Drachenfels, - Het Proza, Amsterdam, 1911. |
C.H. den Hertog, De Romantiek in Nederland, Noord en Zuid, XVII en XVIII, Culemborg, 1894. |
W.J.A. Jonckbloet, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, 6 deelen, V en VI, Groningen 1883. |
G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, 7 deelen, VII. Groningen, 1912. |
N.G. van Kampen, Verhandeling over de vraag: welk is het onderscheidend verschil tusschen de klassische poëzij der Ouden en de dus genoemde Romantische poëzy der nieuweren (1823). [Antwoord op een prijsvraag der Hollandsche Maatschappij van Fraaie Kunsten en Wetenschappen]. |
Nederlandsche Stemmen over Godsdienst, Staat-, Geschied- en Letterkunde, III, Amsterdam, 1835. |
J. Prinsen. J. Lzn., I, Klassiek en Romantiek, Noord en Zuid, XXIV.
II, Multatuli en de Romantiek, Rotterdam, 1909.
III, Handboek tot de Nederlandsche Letterkundige Geschiedenis, 's-Gravenhage, 1920. |
G.D.J. Schotel, Tollens en zijn tijd, Tiel, 1860. |
| |
II - Over den invloed van het Buitenland
N. Beets, Verscheidenheden meest op Letterkundig Gebied, Haarlem, 1859-1869. |
P.D. Chantepie de la Saussaye, Het Leven van Beets, Haarlem, 1904. |
Willem de Clercq, Verhandeling ter beantwoording der vraag: Welken invloed heeft vreemde letterkunde, inzonderheid de Italiaansche, Spaansche, Fransche en Duitsche, gehad op de Nederlandsche taal- en letterkunde, sinds het begin der 15e eeuw tot op onze dagen? Amsterdam, 1824. |
W. de Hoog. Wzn., Studiën over de Nederlansche en Engelsche Taal en Letterkunde en haar wederzijdschen invloed, Dordrecht, 1902. |
N.G. van Kampen, I, Verhandeling over den invloed der Engelsche Letterkunde op de Nederlandsche, Amsterdam, 1832-1836.
II, Redevoering over den geest der Nederlandsche Letterkunde, vergeleken met die van andere volken. Ter Aanvaarding van het Hoogleeraar-ambt in de Nederlandsche Taal- en Letterkunde en Vaderlandsche Geschiedenis, aan de Doorluchtige Schole der Stad Amsterdam, Op den 30sten Nov. 1829, Haarlem, 1830. |
M.F. van Lennep, Het Leven van Mr. Jacob van Lennep, Amsterdam, 1910. |
| |
| |
B.H. Lulofs, Akademische Voorlezingen over de Nederlandsche Redekunst, Groningen, 1822. |
N., Invoed der Engelsche taal en letterkunde op de Nederlandsche, Noord en Zuid, IX. |
G. van Rijn, Nicolaas Beets, Rotterdam, 1911. |
Vruchten, ingezameld door de aloude Rederijkkamer De Wijngaerdranken, II, Haarlem, 1836. |
| |
III - Tijdschriften (Chronologisch)
Vaderlandsche Letteroefeningen of Tijdschrift voor Kunsten en Wetenschappen, Opgericht in 1761. |
De Recensent ook der Recensenten, Opgericht 1806. |
Euphonia, Een Tijdschrift voor den Beschaafden Stand, Opgericht 1814. |
Algemeen Letterlievend Maandschrift, Opgericht 1816. |
Apollo, in 1827 uitgegeven door Van Lennep en Van der Hoop. (in 1828 opgeheven). |
Argus, in 1828 verschenen onder redactie van J.J.F. Wap. (in 1829 opgeheven). |
De Nederlandsche Mercurius, onder Van Lennep en Van der Hoop, 1829; hetzelfde jaar weer verdwenen. |
De Vriend der Waarheid, Tijdschrift voor den beschaafden middenstand. Uitgegeven in 1830 door Van der Hoop; hetzelfde jaar weer opgeheven. |
De Vriend des Vaderlands, Een Tijdschrift, toegewijd aan den roem en de welvaart van Nederland en in het bijzonder aan de hulpbehoeftigen in hetzelve, Uitgegeven van wege de Permanente Kommissie der Maatschappij van Weldadigheid. De letterkundige bijdragen verschenen in een litterair bijvoegsel geredigeerd door Drost en Heije. |
De Muzen, Nederlandsch Tijdschrift voor de Beschaafde en Letterkundige Wereld. In 1834 opgericht door Potgieter, Drost en Bakhuizen van den Brink; opgeheven in 1835. |
De Gids, Nieuwe Vaderlandsche Letteroefeningen, opgericht 1836; onder hoofdredactie van Potgieter. |
Braga, Dichterlijke mengelingen, uitgegeven door een Dichtlievend Gezelschap onder de nooit gebruikte zinspreuk: Utile dulci. Opgericht in 1842 door Winkler Prins, De Hoop Scheffer en Ten Kate; opgeheven 1844. |
De Spectator, Uitgegeven van 1843-1847 door J.A. Alberdingk Thijm. |
| |
IV - Almanakken
Almanak voor het Schoone en Goede, 1821-1860. |
| |
| |
Aurora, 1841-1876. |
Nederlandsche Muzen-Almanak, 1819-1847. |
Studenten-Almanak, Amsterdam, 1833-1900.
Groningen, 1824-1900.
Leiden, 1825-1860.
Utrecht, 1815-1900. |
Tesselschade, 1838-1840. |
Westerman's Verzameling van Voortbrengselen van Uitheemsche Vernuften, Amsterdam, 1836. |
| |
V - Werken van schrijvers, op wie het Byronisme invloed heeft geoefend
J.A. Alberdingk Thijm, I, Viooltjens en Grover Gebloemte, Amsterdam, 1844.
II, Drie Gedichten, Utrecht, 1844.
III, De Klok van Delft, Utrecht, 1846.
IV, Legenden en Fantaiziën, Amsterdam, 1847. |
N. Beets, I, Gedichten, Haarlem, 1838.
II, Gedichten van Lord Byron, Haarlem, 1835.
III, Parisina en andere Gedichten van Lord Byron. Haarlem, 1837.
IV, Proza en Poëzie, Verzameling van Verspreide Opstellen en Verzen, Haarlem, 1840.
V, Dichtwerken van Nicolaas Beets, 1830-1884, 4 deelen, Leiden, -. |
S.J. van den Bergh, I, Uitheemsche Bloemen, Vertalingen en Navolgingen in Poezy, Utrecht, 1839.
II, Edmunds mandoline, Haarlem, 1844.
II, De Zeeroover, Een Verhaal van Lord Byron, Haarlem, 1843.
IV, Lara, Een Verhaal van Lord Byron, 's-Gravenhage, 1845. |
W. Bilderdijk, Dichtwerken, 15 dln, Haarlem, 1856-'57. |
J. Pan, Aanwijzing der Oude en Nieuwere Dichters door Mr. W. Bilderdijk en Vrouwe K.W. Bilderdijk, overgebracht of nagevolgd, Amsterdam, 1839. |
I. da Costa, Kompleete Dichtwerken, Arnhem, 1870. |
A.W. Engelen, Poëzy, Groningen, 1829. |
P.A. de Génestet, Dichtwerken, (C.P. Tiele), Arnhem. -. |
B. ter Haar, Gedichten, 's-Gravenhage, 1878. |
J.P. Hasebroek, Poëzy, Haarlem, -. |
W. Hecker, I, Dichterlijk Mengelwerk, Groningen, 1836.
II, Hippokreen-ontzwaveling, 2e druk, 1839.
III, Quos Ego! Hekelrijmen door den Autheur der Hippokreenontzwaveling, Groningen, 1844. |
W.J. Hofdijk, I, Rosamunde, Amsterdam, 1839.
|
| |
| |
II, De Bruidsdans, Een Lied van den Minstreel van Kennemerland, Alkmaar, 1842.
III, De Jonker van Brederode, Amsterdam, 1849.
IV, Romantische Poëzy, Amsterdam, 1867. |
A. Hendriks, Willem Hofdijk, De Minstreel van Kennemerland, Utrechtsche Dissertatie, Amsterdam, 1928. |
A. van der Hoop Jr., I, Vier Gedichten uit Byron en Moore, benevens de Vertalingen, Amsterdam, 1837.
II, Gedichten, 4 dln., Leiden, 1859. |
J.J.L. ten Kate, I, Gedichten van Lord Byron, Leiden, -.
II, Gedichten van J.J.L. ten Kate, 's-Gravenhage, 1836.
III, Mengelpoëzy, Leiden, -. |
K.L. Ledeganck, I, De Drie Zustersteden, Gent, 1846.
II, Volledige Dichtwerken, Roeselaere, -. |
J. van Lennep, I, Academische Idyllen, Amsterdam, 1826.
II, De Abydeensche Verloofde, Uit het Engelsch van Lord Byron, Amsterdam, 1826.
III, Gedichten, Amsterdam, 1827.
IV, Het Beleg van Corinthe, Uit het Engelsch van Lord Byron, Amsterdam, 1831.
V, Nederlandsche Legenden, 2e druk, Amsterdam, 1832.
VI, Tassoos Weeklacht, Amsterdam, 1833.
VII, Vertalingen en Navolgingen in Poëzy, Amsterdam, 1834.
VIII, Poëtische Werken, 12 dln., 's-Gravenhage, 1867. |
C. Loots, Nagelaten Gedichten, Amsterdam, 1855. |
H.A. Meijer, Gedichten, Amsterdam, 1861.
(I, De Boekanier en de Verspreide Gedichten, II, Heemskerk.) |
J.F. Oltmans, De Schaapherder. |
E.J. Potgieter, Poëzie, Twee Deelen, Haarlem, 1875. |
A. C.W. Staring, Gedichten, Zutphen, -. |
H. Tollens, Dichtbloemen bij de Naburen Geplukt, Gezamenlijke Dichtwerken, VIII, Leeuwarden, 1856. |
A.L.G. Toussaint, Verhalen, Almagro, Amsterdam, 1837. |
H. Vinkeles, Romantische Poëzy, Amsterdam, 1836. |
C.G. Withuys, I, Gedichten, Amsterdam, 1833.
II, Verhalen, Romancen en Vertellingen, Amsterdam, 1863. |
| |
| |
| |
II - Hoofdfeiten uit Byron's leven
1788 |
- |
22 Januari. Byron te Londen geboren. |
1790 |
- |
Hij vertrekt met zijn moeder naar Aberdeen. |
1791 |
- |
Zijn vader sterft te Valenciennes. |
1794 |
- |
B. bezoekt de Grammar-school te Aberdeen. |
1796 |
- |
Verblijf in de Schotsche Hooglanden. |
1798 |
- |
Door den dood van zijn oudoom verkrijgt hij den titel van Lord Byron en het landgoed Newstead bij Nottingham.
Moeder en zoon vertrekken naar Nottingham. |
1799 |
- |
Vertrek naar Londen.
B. wordt leerling van Dr. Glennie, Dulwich. |
1801 |
- |
Hij gaat naar de Public-school te Harrow en komt onder leiding van Dr. Joseph Drury. |
1803 |
- |
B. brengt de zomervacantie bij zijn moeder in Nottingham door. Liefde voor Mary Ann Chaworth, erfgename van het landgoed Annesley, dat aan Newstead grenst. |
1804 |
- |
Afscheid van Mary Ann Chaworth op den heuvel van Annesley.
Zijn moeder gaat te Southwell wonen. |
1805 |
- |
Huwelijk van Mary Ann Chaworth met Mr. Musters.
B. ingeschreven aan de Universiteit van Cambridge, Trinity College. |
1806 |
- |
B.'s eerste gedichten, Fugitive Pieces, verschijnen in druk bij Ridge, Newark. |
1807 |
- |
De Poems on Various Occasions gepubliceerd. Zij worden in hetzelfde jaar gevolgd door de Hours of Idleness.
B.'s halfzuster Augusta huwt met Kolonel Leigh. |
1808 |
- |
Lord Jeffrey's recensie van de Hours of Idleness verschijnt in de Edinburgh Review.
B. verlaat Cambridge met den titel van M.A. Hij vestigt zich te Newstead Abbey. |
1809 |
- |
22 Januari. B. meerderjarig.
13 Maart. Hij neemt zijn zetel in het Hoogerhuis in.
16 Maart. De satire Englich Bards and Scotch Reviewers verschijnt.
2 Juli. B. verlaat Engeland voor zijn Albaneesche reis. Hij bezoekt Lissabon, Sevilla, Cadiz, Malta, Janina, Thebe.
25 December. Aankomst te Athene. |
1810 |
- |
Vierde druk van English Bards and Scotch Reviewers. Bezoeken aan Smyrna, de Ruïnen van Troje en Konstantinopel.
3 Mei. B. zwemt over den Hellespont van Sestos naar Abydos.
18 Juli. Terug te Athene.
Bezoek aan den Peloponnesus.
September-October. B. doorstaat een ernstigen koortsaanval. |
| |
| |
1811 |
- |
In het voorjaar vertrek uit Athene.
11 Mei. Dood van zijn vriend Edlestone.
14 Mei. Dood van zijn vriend Wingfield te Coïmbra.
3 Juni. Vertrek van Malta.
19 Juli. Na een tweejarige afwezigheid komt B. in Engeland terug. 1 Augustus. Dood van zijn moeder.
2 Augustus. Zijn vriend Charles Skinner Matthews verdrinkt in de Cam.
Eind October. B. gaat van Newstead naar Londen. |
1812 |
- |
Maidenspeech in het Hoogerhuis.
Eerste ontmoeting met Caroline Lamb.
10 Maart. De eerste en de tweede zang van Childe Harold's Pilgrimage bij Murray verschenen. In den loop van het jaar vier maal herdrukt.
B. wordt voorgesteld aan den Prins-Regent. |
1813 |
- |
The Walz verschenen.
5 Juni. Verschijning van The Giaour.
2 December. Verschijning van The Bride of Abydos. |
1814 |
- |
1 Februari. The Corsair verschenen.
6 Augustus. Lara komt in het licht, in één band met Rogers' Jacqueline.
18 September. B. verloofd met Miss Milbanke. |
1815 |
- |
Veertiende druk van The Giaour.
2 Januari. Voltrekking van het huwelijk in Seaham-House. April. Verschijning van de Hebrew Melodies met de muziek van Nathan.
7 April. Samenkomst met Walter Scott.
10 December. B.'s dochter Augusta Ada geboren. |
1816 |
- |
15 Januari. Lady Byron verlaat haar echtgenoot.
7 Februari. Verschijning van The Siege of Corinth en van Parisina.
25 April. B. vertrekt uit Engeland.
25 Mei. Aankomst te Genève. Hij neemt zijn intrek in het Hotel Sécheron, waar Shelley, diens vrouw Mary Wollstonecraft en Mary's halfzuster Claire Clairmont vertoeven.
Begin Juni. De Shelley's betrekken het landhuis Mont Allegre, Byron de in de nabijheid gelegen villa Diodati.
23 Juni-1 Juli. In gezelschap van Shelley maakt B. een tocht over het Meer van Genève; 28 en 29 Juni Verblijf te Ouchy, waar B. The Prisoner of Chillon schrijft.
September. Tocht naar het Berner Oberland in gezelschap van Hobhouse.
6 October. B. vertrekt naar Italië.
Begin November. Aankomst te Venetië.
18 November. Verschijning van Childe Harold, III. |
| |
| |
|
5 December. Verschijning van The Prisoner of Chillon. |
1817 |
- |
Geboorte van Allegra.
April, Mei. B. maakt een reis naar Rome.
16 Juni. Manfred verschenen.
November. B. moet Newstead Abbey verkoopen. |
1818 |
- |
Verschijning van Beppo en van Childe Harold, IV. B. betrekt het Palazzo Moceniqo, de Shelley's de Villa Cappuccini in de nabijheid van Venetië. |
1819 |
- |
Elfde druk van Childe Harold, I en II.
Verschijning van Mazeppa.
Begin April. Kennismaking met gravin Teresa Guiccioli.
2 Juni. Hij volgt haar naar Ravenna.
Juli. Don Juan, I en II verschijnen anoniem.
Augustus. Vertrek naar Bologna.
September. B. gaat met de Gravin in zijn ville te La Mira bij Venetië wonen.
December. Zij vertrekken naar Ravenna. |
1820 |
- |
De Paus geeft toestemming tot de scheiding van Teresa en graaf Guiccioli. |
1821 |
- |
De Oostenrijkers trekken over de Po.
Voorjaar. B. brengt zijn dochter Allegra naar het klooster Bagnacavallo.
April. Verschijning van Marino Faliero en van The Prophecy of Dante.
Opvoering van Marino Faliero in het Drury Lane Theatre.
Juli. De familie Gamba, waartoe Teresa behoort, uit den Kerkelijken Staat verbannen. Zij gaan naar Pisa.
Augustus. Don Juan, III, IV en V anoniem verschenen.
November. B. vestigt zich te Pisa.
December. Verschijning van Sardanapalus, The Two Foscari en Cain. |
1822 |
- |
B. zendt een uitdaging aan Southey.
20 April. Allegra sterft in het klooster.
Begin Juli. De Gamba's uit Toscane verbannen. Aankomst van Leigh Hunt in Italië.
8 Juli. Dood van Shelley.
16 Augustus. Byron, Hunt en Trelawny zijn getuige van de verbranding van Shelley's stoffelijk overschot.
September. Het eerste nummer van The Liberal verschenen. B. vertrekt naar Genua. Verschijning van Heaven and Earth in het tweede nummer van The Liberal.
November. Werner verschenen. |
1823 |
- |
Maart. B. gekozen tot lid van het Philhelleensche Comité te Londen.
April-Juni. Omgang met de familie Blessington. |
| |
| |
|
Juli. Verschijning van Don Juan, VI, VII en VIII.
15 Juli. B. scheept zich in naar Griekenland.
Augustus. Verschijning van Don Juan, IX X en XI.
3 Augustus. B. landt op Cephalonia.
28 December. Afvaart naar Griekenland. |
1824 |
- |
Januari. Verschijning van The Deformed Transformed.
5 Januari. B. zet voet aan wal te Missolonghi.
Maart. Verschijning van Don Juan, XII-XVI.
30 Maart. B. wordt eereburger van Missolonghi.
11 April. Hevige koortsaanval.
19 April. 6 uur 's avonds. Dood van Lord Byron.
2 Mei. Het stoffelijk overschot ingescheept naar Engeland.
1 Juli. Aankomst te Londen.
12 Juli. Overbrenging naar Hucknall-Torkard.
16 Juli. Teraardebestelling in de dorpskerk te Hucknall-Torkard. |
| |
| |
| |
1822 |
- |
Marino Faliero vertaalt door J. van Lennep. Cain gedeeltelijk vertaald door I. da Costa. |
1826 |
- |
The Bride of Abydos door J. van Lennep in onze taal overgebracht. |
1827 |
- |
Overzettingen van Alhama en The Isles of Greece (Don Juan, III) komen voor in Gedichten van Mr. J. van Lennep, in dit jaar te Amsterdam verschenen. |
1829 |
- |
Een gedeelte van Cain vertaald door A.W. Engelen. |
1831 |
- |
The Siege of Corinth vertaald door Mr. J. van Lennep. |
1833 |
- |
The Lament of Tasso in het Nederlandsch overgebracht door Mr. J. van Lennep. |
1834 |
- |
Beppo door Mr. J. van Lennep vertaald. Het komt voor in den dit jaar verschenen bundel, Vertalingen en Navolgingen in Poëzy. Proeven uit Lord Byron's Werken van de hand van Nicolaas Beets verschenen in Westerman's Verzameling van Voortbrengselen van Uitheemsche Vernuften. |
1835 |
- |
Gedichten van Lord Byron door Nicolaas Beets. Er komen vertalingen in voor van The Prisoner of Chillon, van Mazeppa en van een aantal kleinere gedichten. |
1836 |
- |
Vertaling van Parisina door J.J.L. ten Kate. Sardanapalus in het Nederlandsch overgebracht door H. Vinkeles. |
1837 |
- |
Van de hand van Nicolaas Beets verschijnt de bundel Parisina en andere Gedichten van Lord Byron. Behalve de overzetting van Parisina komen er in voor vertalingen van de Hebrew Melodies, de Thyrza-gedichten, The Dream en van een aantal kleinere. |
1838 |
- |
The Prisoner of Chillon vertaald door K.L. Ledeganck. |
1839 |
- |
The Giaour vertaald door J.J.L. ten Kate. |
1840 |
- |
Manfred, 1e, 2e en 3e bedrijf (gedeeltelijk) door J.J.L. ten Kate in onze taal overgebracht. |
1842 |
- |
The Prophecy of Dante vertaald door J.J.L. ten Kate. |
1843 |
- |
The Corsair in het Nederlandsch overgebracht door S.J. van den Bergh. |
1845 |
- |
Lara vertaald door S.J. van den Bergh. |
1848 |
- |
Onder den titel van Navolgingen van Lord Byron verschijnt een gezamenlijke herdruk van al de door Nicolaas Beets bewerkte vertalingen.
Manfred vertaald door J.F. Brouwenaar. |
1852 |
- |
Heaven and Earth door J.J.L. ten Kate in het Nederlandsch overgebracht. |
1857 |
- |
Vertaling van Manfred door J.R. Steinmetz. |
1882 |
- |
Vertaling van Manfred door W. Gosler. |
1899 |
- |
Vertaling van Manfred door G.C. van 't Hoog. |
1907 |
- |
Vertaling van Cain door Dr. A.S. Kok. |
| |
| |
| |
A Byron, barde anglais, toi, poète de France,
On te compare, ainsi que la belle espérance
La gloire ne peut être où la vertu n'est pas.
Die was een adelaar, zich badende in de stralen
Der zon; hij nestelde in een kloof der steile rots:
En liet hij soms een blik op de aarde nederdalen,
Wild was die blik of koel en trotsch.
Deez' schijnt een zwaluw, wien de liefde zacht doet blaken,
Die onder menschen woont, aan menschen zich vertrouwt, -
En aan den lagen muur van vriendelijke daken
Zijn hangend huis en wiegjen bouwt.
De geest van Byron waarde in donkere onweersvlagen;
Der stormen woest akkoord was vaak hem harmonij:
Dan vond hij vreugdmuziek in schorre donderslagen,
In sombre wanhoop poëzij.
In kalmer luchten zweeft uw Muze, o Lamartine!
Maar met de rust in 't hart en stille hoop in 't oog
Verheft zich uwe ziel: zij vaart naar d'Ongeziene
Op vleuglen van 't gebed omhoog.
O Caledoonsche Bard, de bron der liefde nader!
Ach! twijflend waart gij voor de steun der liefde doof,
En wierpt u, vaak vervreemd van aller schepslen Vader,
In d'afgrond van het ongeloof.
Gij, Zanger aan de Rhône! al dronkt gij ook den beker
Des bittren lijdens leeg, gij twist niet met den Heer:
Geloovend, blijft gij van zijn vaderliefde zeker,
En valt voor Hem in 't stof ter neer.
Vaak heeft uw Vaderland, o Byron! u belasterd:
Doch waarom u verlaagd, vergeldend hoon met hoon?
Helaas! een bittre wrok had uw natuur verbasterd,
Gij waart niet meer een godenzoon.
| |
| |
Wat zielverplettrend wee ook Lamartine griefde,
Al ruischte van zijn luit, in sombre melodij,
Een roerend klaaggezang, zijn boezem gloeit van liefde,
Van liefde gloeit zijn poëzij.
Eens blonk om Byrons kruin een stralend lichtgemengel;
Zijn zangen stroomden toen uit geen onzuivre wel:
Maar nu: de Hemel treurt om een gevallen Engel,
En zegevierend juicht de hel.
Geen Circe's tooverlied zal Lamartine boeien;
Zijn hart blijft rein, gelijk de klank der citersnaar,
Als hij haar tokkelt: zoo doet hemeltonen vloeien
De heilge harp bij 't hoogaltaar.
Het grootsch genie des Brits verbijstert onze zinnen;
We staren vaak zijn vlucht met angst en huivrend aan;
Den Gauler mogen wij als mensch en broeder minnen:
Geen roem kan zonder deugd bestaan.
| |
| |
| |
V - Fragmenten en gedichten
Uit The GiaourGa naar voetnoot1
He who hath bent him o'er the dead
Ere the first day of Death is fled,
The first dark day of Nothingness,
The last of Danger and Distress,
(Before Decay's effacing fingers
Have swept the lines where Beauty lingers,)
And marked the mild angelic air,
The rapture of Repose that's there,
The fixed yet tender traits that streak
The languor of the placid cheek,
And - but for that sad shrouded eye,
That fires not, wins not, weeps not, now,
And but for that chill, changeless brow,
Where cold Obstruction's apathy
Appals the gazing mourner's heart,
As if to him it could impart
The doom he dreads, yet dwells upon;
Yes, but for these and these alone,
Some moments, aye, one treacherous hour,
He still might doubt the Tyrant's power;
So fair, so calm, so softly sealed,
The first, last look by Death revealed!
Such is the aspect of this shore;
'Tis Greece, but living Greece no more!
So coldly sweet, so deadly fair,
We start, for Soul is wanting there.
Vertaling van J.J.L. ten KateGa naar voetnoot2
Wie ooit neerzat bij een doode
eer de sterfdag henenvlood,
De eerste dag van nacht en stilte,
laatste van gevaar en nood,
Vóor nog de adem der ontbinding,
zwevende over 't aangezicht,
Nog het waas dier schoonheid wischte
die eerst langzaam, langzaam zwicht -
O, hoe werd hem 't hart bewogen
als hij peinzend nederzag
met dien kalmen vredelach,
| |
| |
Op die bleekbestorven wangen,
strak en zonder leven meer,
Maar zoo onuitspreeklijk-rustig,
maar zoo hemelsch-zacht en teer!
En was niet dat oog geloken,
dat nu lacht noch lonkt noch schreit,
Was dat voorhoofd niet bevroren,
ijskoud van gevoelloosheid,
Voer geen huivring ons door de aadren,
of die aanblik vol van rouw,
Die verschrikt en aantrekt tevens,
ons noodlottig worden zou,
O, wij zouden lang nog twijfelen
of de Dood hier ommezweeft,
Zòo volheerlijk zijn die trekken,
die zijn hand verzegeld heeft! ....
Dus is de aanblik dezer stranden;
diep-bewogen blijft gij staan,
Dit is Griekenland! maar 't leeft niet!
ach, de ziel ontbreekt er aan.
Vertaling van K.L. LedeganckGa naar voetnoot1
Aen Brugge
Wie ooit een doode maget zag,
Den eersten droeven stervensdag,
Eer nog de vinger der vernieling
De lijnen heeft gekrenkt van schoonheid en bezieling;
Die ondervond hoe zacht, hoe engelachtig schoon,
't Genot der eeuwge rust op 't wezen ligt ten toon;
En ware 't niet dat oog, verglaasd en onbewogen,
En ware 't niet die wang, met lijkwade overtogen,
Waarop de aanschouwer staart, door weemoed overmand,
Hij twijfelde uren lang. Zoo kalm en boeiend tevens
Is 't aanzien van den dood, nog in den vorm des levens, -
En zoo is 't aanzien van dit strand!
Dus zong de Bard van Albion,
Toen onder Hellas' milde zon,
Daar hij op vroeger grootheid rouwde,
Hij 't prachtig Griekenland, thans levenloos, beschouwde -
En zulk een sombre toon en zulk een treurig lied
Ontwelt mij, daar mijn oog op uwe muren ziet,
| |
| |
O, Langgevierde maagd der rijkste van de steden!
Nog draagt gij 't kenmerk van den adel om de leden,
Nog zweeft om u een straal des luisters van weleer;
Maar ach, de hand des doods drukt loodzwaar op u neder:
Wel vind ik nog in u het schoone Brugge weder,
Maar 't levend Brugge, eilaas, niet meer!
Uit The GiaourGa naar voetnoot1
Greece
Clime of the unforgotten brave!
Whose land from plain to mountain-cave
Was Freedom's home or Glory's grave!
Shrine of the mighty! can it be,
That this is all remains of thee?
Approach, thou craven crouching slave:
Say, is not this Thermopylae-
These waters blue that round you lave, -
Oh servile offspring of the free -
Pronounce what sea, what shore is this?
The gulf, the rock of Salamis!
These scenes, their story not unknown,
Arise, and make again your own;
Snatch from the ashes of your Sires
The embers of their former fires;
And he who in the strife expires
Will add to theirs a name of fear
That Tyranny shall quake to hear,
And leave his sons a hope, a fame,
They too will rather die than shame:
For Freedom's battle once begun,
Bequeathed by bleeding Sire to Son,
Though baffled oft is ever won.
Uit LaraGa naar voetnoot2
Morning
Night wanes - the vapours round the mountains curled
Melt into morn, and Light awakes the world,
Man has another day to swell the past,
And lead him near to little, but his last;
But mighty Nature bounds as from her birth,
The Sun is in the heavens, and Life on earth;
| |
| |
Flowers in the valley, splendour in the beam,
Health on the gale, and freshness in the stream.
Immortal Man! behold her glories shine,
And cry, exulting inly, ‘They are thine!’
Gaze on, while yet thy gladdened eye may see:
A morrow comes when they are not for thee:
And grieve what may above thy senseless bier,
Nor earth nor sky will yield a single tear;
Nor cloud shall gather more, nor leaf shall fall,
Nor gale breathe forth one sigh for thee, for all;
But creeping things shall revel in their spoil,
And fit thy clay to fertilise the soil.
Uit de Monody on the Death of the Right Hon. R.B. SheridanGa naar voetnoot1
Evening
When the last sunshine of expiring Day
In Summer's twilight weeps itself away,
Who hath not felt the softness of the hour
Sink on the heart, as dew along the flower?
With a pure feeling which absorbs and awes
While Nature makes that melancholy pause -
Her breathing moment on the bridge where Time
Of light and darkness forms an arch sublime -
Who hath not shared that calm, so still and deep,
The voiceless thought which would not speak but weep,
A holy concord, and a bright regret,
A glorious sympathy with suns that set?
'Tis not harsh sorrow, but a tenderer woe,
Nameless, but dear to gentle hearts below,
Felt without bitterness - but full and clear,
A sweet dejection - a transparent tear,
Unmixed with worldly grief or selfish stain -
Shed without shame, and secret without pain.
Uit The Corsair
Slow sinks, more lovely ere his race be run,
Along Morea's hills the setting Sun;
Not, as in Northern climes, obscurely bright,
But one unclouded blaze of living light!
| |
| |
O'er the hushed deep the yellow beam he throws,
Gilds the green wave, that trembles as it glows.
On old Aegina's rock, and Idra's isle,
The God of gladness sheds his parting smile;
O'er his own regions lingering, loves to shine,
Though there his altars are no more divine.
Descending fast the mountain shadows kiss
Thy glorious gulf, unconquered Salamis!
Their azure arches through the long expanse
More deeply purpled met his mellowing glance,
And tenderest tints, along their summits driven,
Mark his gay course, and own the hues of Heaven;
Till, darkly shaded from the land and deep,
Behind his Delphian cliff he sinks to sleep.
Uit The Siege of CorinthGa naar voetnoot1
Expansion of the horrible
And he saw the lean dogs beneath the wall
Hold o'er the dead their Carnival,
Gorging and growling o'er carcass and limb;
They were too busy to bark at him!
From a Tartar's skull they had stripped the flesh,
As ye peel the fig when its fruit is fresh;
And their white tusks crunched o'er the whiter skull,
As it slipped through their jaws, when their edge grew dull,
As they lazily mumbled the bones of the dead,
When they scarce could rise from the spot where they fed;
So well had they broken a lingering fast
With those who had fallen for that night's repast.
Uit de Hebrew MelodiesGa naar voetnoot2
She Walks in Beauty
I
She walks in Beauty, like the night
Of cloudless climes and starry skies;
And all that's best of dark and bright
Meet in her aspect and her eyes:
Thus mellowed to that tender light
Which Heaven to gaudy day denies.
| |
| |
II
One shade the more, one ray the less,
Had half impaired the nameless grace
Which waves in every raven tress,
Or softly lightens o'er her face;
Where thoughts serenely sweet express,
How pure, how dear their dwelling-place.
III
And on that cheek, and o'er that brow,
So soft, so calm, yet eloquent,
The smiles that win, the tints that glow,
But tell of days in goodness spent,
A mind at peace with all below,
A heart whose love is innocent!
Vertaling van Nicolaas BeetsGa naar voetnoot1
In Schoonheid Wandelt Ze
I
In schoonheid! wandelt ze, als de Nacht
Aan onbewolkte starrenbogen;
Des donkers ernst, des middags pracht
Vloeit saam in haar gelaat en oogen,
En mengt zich tot dien malschen gloed,
Waar 't blinkendst licht voor onderdoet.
II
Eén toetsje hier, éen lichtje daar,
Zou 't lieflijk evenwicht, geboren
Uit schaduwen van lokkig haar
En blinkende gemoedsrust storen
Op 't kalm gelaat, waar alles toont
Wat zuivre ziel die borst bewoont.
III
En zoo een blosje, een lachje, een traan
Dien mond, die wangen heeft betogen,
Wat duiden zij dan goedheid aan,
Met zacht, aandoenlijk spraakvermogen?
Wat dan een ziel vol kalm geduld,
Een hart van liefde en vreê vervuld?
| |
| |
Hoort de najaarsstormen gieren;
Droevig huilt de bange orkaan.
Hoort het dof geklots der baren
Op d'onstuimge waterbaan;
Hoort de schorre stem der spoken,
Die door 't nachtlijk duister gaan;
Menschdom, hoor die tonen aan:
Ziet dien arend moedig stijgen;
Ziet hoe hij den storm bespot.
Fier en krachtig opwaarts streven,
Is zijn hoogste vreugdgenot.
Rust hij soms op donkre rotsen,
Nu wil hij ten hemel gaan,
Menschdom, zie dien arend aan:
Zaagt ge in Hellas' heilige oorden
Menig held ten strijde gaan,
Goed en bloed ten offer brengen,
Om der Grieken droeve vaan
Vrij en schittrend weer te ontplooien,
O, dat heilig plichtgevoel,
O, dat edel godlijk doel,
Brittanjes groote Bard, de lievlingszoon der Goden,
De steun van Griekenland, smaakt hier de rust der dooden.
Gij die de Menschheid eert, strooi bloemen op zijn asch,
En wees uw broedren steeds, 'tgeen hij den Grieken was.
|
-
voetnoot1
- Alleen de grootere gedichten zijn vermeld.
-
voetnoot1
- Dit gedicht, van de hand van Mr. H.A. Spandaw, komt voor in de Nederlandsche Muzen-Almanak voor het jaar 1838, p. 153.
-
voetnoot1
- ll. 68-93, Poet. Works, III, p. 88.
-
voetnoot1
- De Drie Zustersteden, Vaderlandsche Trilogie, Gent, 1846, p. 19.
-
voetnoot1
- ll. 103-125, Poet. Works, III, p. 91.
-
voetnoot2
- ll. 646-663, Poet. Works, III, p. 348.
-
voetnoot2
- ll. 1169-1186, Poet. Works, III, p. 270.
-
voetnoot1
- ll. 454-465, Poet. Works, III, p. 467.
-
voetnoot1
- Door C.H. Clemens, Nederlandsche Muzen-Almanak voor het jaar 1839.
-
voetnoot2
-
De Nederlandsche Muzen-Almanak, 1828, geteekend: H.
|