Byron en het Byronisme in de Nederlandse letterkunde
(1928)–T. Popma– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerste hoofdstuk
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I - Invloed van Augusta - Gedichten aan Augusta - Zijn mankheid - Mary Ann Chaworth - Gedichten aan of over Mary Ann ChaworthGeorge Gordon Byron werd den 22en Januari 1788 te Londen geboren. Zijn moeder was een afstammelinge van Jacobus, den dichter-koning van Schotland; zij erfde de tot de familie behoorende landgoederen en het kasteel Gight in Aberdeenshire. Zij was buitengewoon trotsch op haar afkomst, zoo trotsch als Lucifer, gelijk haar zoon het in latere jaren uitdrukte. Alle mededeelingen omtrent haar, hoe ook vaak van elkaar afwijkend, komen overeen in de erkenning, dat ze niet alleen impulsief en zonderling was, maar ook nerveus tot op de grens van het hysterische. De opvoeding, die zij haar kind gaf, was dan ook verre van verstandig; vlagen van teederheid en liefkoozingen wisselden af met buien van ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijtingen en grievende scheldwoorden. Toch was ze de eenige, die het kind in zijn eerste levensjaren leidde, want haar echtgenoot, de vader van den dichter, stierf te Valenciennes, toen zijn zoon drie jaar oud was. Hij had een losbandig en verkwistend leven achter den rug en toen hij stierf, had hij niet alleen zijn eigen vermogen, maar ook dat van zijn vrouw bijna geheel verspild. Uit een vorig huwelijk van Byron's vader was een dochter geboren, Augusta Byron, na haar huwelijk vooral uit Byron's werken en geschriften bekend als de Honourable Mrs. Leigh. Aan deze halfzuster was de dichter buitengewoon gehecht, zoodat zij een grooten invloed op hem heeft uitgeoefend. Dit was inderdaad de beste en meest blijvende invloed van zijn leven; hij werd er door geïnspireerd tot sommige van de teerst gevoelde en schoonst uitgedrukte gedeelten van zijn poëzie. De volgende verzen uit Childe Harold hebben betrekking op haar: And there was one soft breast, as hath been said,
Which unto his was bound by stronger ties
Than the church links withal; and - though unwed,
That love was pure, and, far above disguise,
Had stood the test of mortal enmities
Still undivided, and cemented more
By peril, dreaded most in female eyes;
But this was firm, and from a foreign shore
Well to that heart might his these absent greetings pour!Ga naar voetnoot1
In zijn brieven noemt hij haar ‘het engelachtigste wezen, dat ooit God's aarde betrad’. En zij, terwijl ze zijn fouten betreurde, was altijd vol teederheid en liefde jegens hem. Zij was zijn goede engel en hij wist het. In Childe Harold zijn de schoone verzen, die aanvangen met The castled Crag of Drachenfels, aan haar gewijdGa naar voetnoot2. De andere gedichten, die Byron tot haar heeft gericht zijn:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De familie Byron behoorde tot een oud Normandisch geslacht, welks voorvaderen met Willem den Veroveraar naar Engeland waren gekomen. De dichter was trotsch op zijn afkomst, zoowel van vaders- als van moederszijde. Zelfs toen hij nog als een kleine jongen met zijn moeder te Aberdeen woonde, was de trots op zijn hoogen rang en oude afkomst al zoo groot, dat hij in tranen uitbarstte, toen zijn naam op school voor het eerst werd opgenoemd met den titel ‘Dominus’ er voor. Dit geschiedde in 1798, toen zijn oud-oom, ‘the wicked lord’, te Newstead stierf en de tienjarige knaap erfgenaam werd van den titel en van het oude landgoed Newstead, in de nabijheid van Nottingham gelegen. De jonge lord had een opmerkelijk knap uiterlijk, dat echter bedorven werd door mankheid. Dit gebrek was een voortdurende bron van kwelling voor hem; het maakte hem wantrouwend jegens zijn omgeving, want hij verbeeldde zich, dat men steeds den spot met hem dreef. Reeds in zijn eerste kinderjaren was zijn gevoeligheid op dit punt opgewekt door ondoordachte of hartelooze opmerkingen. Zoo noemde zijn moeder hem eens, na een heftige scène, ‘a lame brat’. Zijn lippen beefden, hij werd doodsbleek, een woeste flikkering kwam in zijn oogen, toen hij antwoordde: ‘Zoo ben ik geboren, moeder’.Ga naar voetnoot2 Dit droevige voorval stond hem voor oogen, toen hij later te Pisa de beginverzen schreef van The Deformed Transformed. Een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ander levensbeschrijver vermeldt een dergelijk pijnlijk incident. ‘Wat een aardige jongen is die Byron,’ zei een kennis tot zijn kinderjuffrouw. ‘Maar wat jammer, dat hij zoo'n been heeft.’ Waarop het kind met vlammende oogen en met een kinderzweep naar haar slaande uitriep: ‘Spreek daar toch niet over!’Ga naar voetnoot1 Dit mismaakte been was, zooals Macaulay heeft opgemerkt, het geschenk van de slechte fee. Het kwetste zijn ijdelheid en naarmate hij ouder werd, verbitterde het zijn leven; de gedachte er aan verliet hem zelden en verspreidde somberheid in zijn gemoed. De tweede omstandigheid, die zijn leven verduisterde en die de hem aangeboren droefgeestigheid vergrootte en verergerde, was zijn heftige, maar onbeantwoorde liefde voor Mary Ann Chaworth, het eenig kind van de familie Chaworth, wier landgoed aan Newstead grensde De jonge Byron, die toen vijftien jaar oud was, zag in de twee jaar oudere Miss Chaworth zijn ideaal van vrouwelijke volmaaktheid. Zijn gevoelens namen hem zoo zeer in beslag, dat hij in September bij het einde van de zomervacantie niet naar de school te Harrow, waar hij zijn voorbereiding voor Cambridge genoot, terugkeerde. In een brief van zijn moeder aan Mr. Hansom, haar advocaat, lezen wij hieromtrent: ‘De waarheid is, dat ik hem er niet toe kan krijgen naar Harrow terug te gaan, ofschoon ik er de laatste zes weken mijn uiterste best toe heb gedaan. Voor zoover ik weet heeft hij geen enkele ongesteldheid, alleen liefde, wanhopige liefde, de ergste van alle ziekten naar mijn meening. De jongen is om kort te gaan dol verliefd op Miss Chaworth; bij mij is hij geen drie weken geweest gedurende al den tijd, dien hij hier heeft doorgebracht, maar steeds was hij op Annesley te vinden.’ Het meisje was een achternicht van een lid van de familie Chaworth, dat in een duel door Willem, den vijfden Lord Byron, gedood was geworden Deze romantische bij-omstandigheid zou op zich zelf voldoende geweest zijn om op Byron, wiens ontvankelijk gemoed in dien tijd vol was van nieuwe indrukken, een groote bekoring uit te oefenen. ‘Onze vereeniging,’ zoo schreef hij later, in 1821, in de Detached Thoughts, ‘zou veeten geheeld | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben, waarin onze voorvaderen bloed hebben doen vloeien; zij zou uitgestrekte en vruchtbare landstreken bijeen hebben gevoegd; zij zou tenminste één hart en twee personen, die in leeftijd niet slecht bij elkaar passen (zij is twee jaar ouder dan ik), hebben verbonden; en - en - wat is van dit alles gekomen? Zij is getrouwd met iemand, die ouder is dan zij. is ongelukkig geworden en van hem gescheiden. Ik ben getrouwd en gescheiden; en toch zijn wij niet vereenigd.’ Mary Ann Chaworth was klaarblijkelijk min of meer een coquette en de jonge Byron was vol dwepende verliefdheid. Daardoor werd de geheele verhouding een bron van verdriet; bovendien muntte het meisje uit in en was zij verzot op dansen, wat voor den jongen tengevolge van zijn mankheid een volstrekt onbereikbare ontspanning was. De pijn, waarmede de oude wond werd opengereten, deed al het ondergane leed in 't niet verzinken. Zoo verschafte deze eerste ware liefde aan Byron naast oogenblikken van zaligheid uren, dagen van geestelijk lijden. Het schrijnendste voorval had plaats op een der laatste dagen van de bovengenoemde vacantie. Zijn levensbeschrijver Moore zegt, op gezag van Byron's eigen Memoranda, die later vernietigd zijn: ‘Men vertelde hem, of wel hij hoorde het zelf dat Miss Chaworth tot haar kamenier zeide: ‘Denk je, dat ik wat voor dien kreupelen jongen zou kunnen voelen?’ Deze woorden gingen als pijlen door zijn hart. Ofschoon het al laat in den avond was, rende hij onmiddelijk het huis uit en nauwelijks wetende waar hij naar toe liep, hield hij niet stil voor hij Newstead had bereikt.’Ga naar voetnoot1 Toch was zijn liefde zoo intens, dat zelfs deze, naar men zou denken, moordende steek niet in staat was ze te dooden. De betrekking tusschen de twee jonge menschen werd pas verbroken tegen het einde van het jaar 1804, toen hij afscheid van haar nam op den heuvel ‘crowned with a peculiar diadem’
welke historisch geworden is door zijn beroemd gedicht The Dream, geschreven te Diodati in Juli 1816. Volgens Moore | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeide hij haar op dezen heuvel vaarwel, naar het uiterlijk kalm en meester van zijn gevoelens. ‘Als ik je weer zie,’ zei hij haar de hand gevende, ‘zul je wel reeds getrouwd zijn, is 't niet?’ Waarop het antwoord luidde: ‘Ik hoop het.’ Hoe diep hij getroffen was, kunnen we hooren in de twee korte strophen, waarin hij dit voorval heeft weergegeven. De verzen hebben, naar John Nichol opmerkt, het zuchtende geluid van den wind strijkende over een heideveld: Hills of Annesley, Bleak and Barren
Where my thoughtless Childhood stray'd
How the Northern Tempests, warring,
Howl above thy tufted Shade!
Now no more, the Hours beguiling,
Former favourite Haunts I see;
Now no more my Mary smiling
Makes ye seem a Heaven to Me.Ga naar voetnoot1
Byron ontmoette haar weder in 1808, bij welke gelegenheid zij hem uitnoodigde op Annesley te komen eten; dit geschiedde kort voor hij Engeland voor zijn Albaneesche reis verliet. Hij heeft deze samenkomst in twee gedichten vereeuwigd: To a Lady, on being asked my Reason for Quitting England in the Spring en Well! thou art Happy; van het laatste geven wij hier de slotcoupletten, om te laten zien hoe diep zijn jeugdliefde wortel had geschoten. I deem'd that Time, I deem'd that Pride,
Had quench'd at length my boyish flame;
Nor knew, till seated by thy side
My heart in all, - save hope, - the same.
Yet was I calm: I knew the time
My breast would thrill before thy look;
But now to tremble were a crime -
We met - and not a nerve was shook.
I saw thee gaze upon my face,
Yet meet with no confusion there:
One only feeling couldst thou trace;
The sullen calmness of despair.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Away! away! my early dream
Remembrance never must awake:
Oh! where is Lethe's fabled stream?
My foolish heart be still, or break.Ga naar voetnoot1
Korten tijd daarna, toen hij op het punt was Engeland te verlaten, richtte hij zich voor het laatste tot haar in de verzen beginnende 'T is done - and shivering in the gale,
The bark unfurls her snowy sail.
Nog eens stortte de toenmaals een en twintigjarige dichter daarin zijn hart uit; en hoewel het gedicht wat conventioneels over zich heeft, wij hooren er ook den smartelijken toon in, veroorzaakt door het leed van zijn niet beantwoorde liefde: 'T would soothe to take one lingering view,
And bless thee in my last adieu;
Yet wish I not those eyes to weep
For him that wanders o'er the deep;
His home, his hope, his youth are gone,
Yet still he loves, and loves but one.Ga naar voetnoot2
Dat was zijn laatste woord voor zijn vertrek Zeven jaren later, toen hij Engeland voor de tweede maal had vaarwel gezegd - en ditmaal om er niet weder terug te keeren - schreef hij den schoonen Dream, waarin hij de opeenvolgende phasen van zijn verhouding tot de ‘Lady of his Love’ aan zijn geestesoog laat voorbijgaan. Moore deelt ons mede, dat het schrijven van het gedicht den auteur vele tranen heeft gekost, wat niet te verwonderen is, ‘daar het zoowel de droevigste als de schilderachtigste geschiedenis van een heen en weer geslingerd leven is, die ooit uit de pen en uit het hart van een mensch kwam.’ In zijn boek The Real Lord ByronGa naar voetnoot3 verzekert J.C. Jeaffreson, dat The Dream geen auto-biographische waarde heeft. ‘Een droom was het, even bedriegelijk als droomen gewoonlijk zijn.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mr. E.H. Coleridge, die de laatste en beste uitgave van Byron's werken bezorgd heeft, doet een nieuwe beoordeeling aan de hand en komt tot de conclusie, dat de vermelding van de feiten bedriegelijk is noch denkbeeldig en dat ze aan de waarheid zijn te toetsen. Het komt ons voor, dat het inderdaad zeer wel mogelijk is, dat Byron in dit tijdperk van zijn leven een droom heeft gehad van Mary Ann Chaworth; in elk geval moet zij, zoowel gedurende de dagen van zijn ongelukkig huwelijk als in den tijd, toen hij kort na de scheiding op de villa Diodati woonde, dikwijls in zijn gedachten geweest zijn. Met geheel zijn hart hield hij van haar, die hij gaarne de schitterende Morgenster van Annesley noemde. Wij gelooven, dat zij hem voor den geest moet hebben gestaan, toen hij de schoone beschrijving van Leila in den Giaour gaf: She was a form of Life and Light
That, seen, became a part of sight;
And rose, where'er I turned mine eye,
The Morning-star of Memory!Ga naar voetnoot1
Het is, zooals Roden Noel opmerkt: ‘Droeviger zelfs dan de dood van een aangebeden kind is de dood van de Liefde. En toch Liefde, indien het inderdaad Liefde is, kan slapen, kan den dood voorwenden, maar zij kan niet sterven. Dat is mijn vast geloof.’Ga naar voetnoot2 Byron heeft nimmer zijn eerste en eenige ware liefde vergeten. Het beeld van Mary Ann Chaworth stond hem bij alle belangrijke gebeurtenissen in zijn leven voor den geest. Toen hij op den tweeden dag van het jaar 1815 met Miss Milbanke in het huwelijk trad, waren zijn gedachten elders, naar Moore ons verzekert in zijn Leven van Lord Byron: ‘Hij gaf een beschrijving van zich zelf, zooals hij op den morgen van zijn huwelijksdag met de somberste overpeinzingen ontwaakte, toen hij zijn trouwpak voor zich zag klaar gelegd. In dezelfde stemming dwaalde hij alleen om het huis rond, totdat hij voor de plechtigheid werd geroepen; toen voegde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij zich, het was de eerste maal dien dag, bij zijn bruid en haar ouders. Hij knielde en zei den geestelijke de vereischte woorden na; maar er hing een nevel voor zijn oogen en zijn gedachten waren elders.’Ga naar voetnoot1 Dit ‘elders’ was bij zijn eerste liefde, zooals hij het beschrijft in The DreamGa naar voetnoot2. Wij laten hier Beets' vertaling volgen: Ik zag hem voor
Een outer staande - met een lieve bruid.
Haar aangezicht was schoon, maar niet als dat,
Wat eens zijn jeugd ten star was. Zie, zelfs nu,
Zelfs aan dit outer, was 't als schokte hem
Dezelfde stuip, die eens in de oude zaal
Hem rillen deed; zelfs nu, als in dat uur,
Verscheen op zijn gelaat de dichte wolk
Zijns harten, maar ook nu weer dreef zij af;
En hij stond kalm en rustig; en hij sprak
't Vereischte, maar verstond zich zelven niet.
En alles wervelde om hem rond; hij zag
Niet wat gebeurde of wat gebeurd moest zijn, -
Maar de oude huizinge, en de groote zaal,
De welbekende kamers, en die plek,
Die dag, dat uur, dat licht, die schaduwstreep,
Al wat behoorde tot die plaats en tijd,
En haar, die hij begeerd had, kwam terug,
En drong zich tusschen dit tooneel en hem -
Waartoe dit, en waartoe dit in dit uur?Ga naar voetnoot3
Het is niet rechtvaardig en ook niet juist om, zooals Jeaffreson doet, The Dream een wraakoefening te noemenGa naar voetnoot4. Deze schrijver moge scherpzinnig opmerken: ‘Het blijkt niet, dat Byron, hetzij vóór of tijdens de huwelijksplechtigheid op zijn trouwdag een enkele gedachte aan Mary Chaworth wijdde,’ het gedicht zelf bewijst, dat dit wel het geval was. Hoe kon hij, die niets liever wilde dan een gelukkig huwelijk aangaan, op zijn trouwdag overigens spreken over zijn vroegere liefde? Dat zijn gevoelens voor Mary Ann Chaworth niet veranderd waren, blijkt ook uit een brief van Byron aan J.J. Coulmann, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enkele dagen voor zijn vertrek uit Italië naar Griekenland, in 1823, geschreven: Daar lezen we: ‘In vele jaren had ik haar niet gezien, tot zich daartoe een gelegenheid aanbood in Januari 1814. Ik was op het punt om, met haar goedvinden, haar een bezoek te brengen, toen mijn zuster, die altijd meer invloed op mij gehad heeft dan iemand anders, er mij van terughield. “Want”, zeide zij, “indien je gaat, zul je haar weer lief krijgen en dan zal er een scène volgen; de eene stap zal leiden tot den anderen et cela fera un éclat?” Ik liet me door haar overtuigen.’Ga naar voetnoot1 Augusta Leigh wist even goed als Byron zelf, dat Mary Ann Chaworth zijn ‘destiny’ wasGa naar voetnoot2 Hoe verschillend zou zijn levenslot geweest zijn, indien het met het hare verbonden geweest was! In 1821 maakte hij in Don Juan nog eens een toespeling op haar: I have a passion for the name of ‘Mary’
For once it was a magic sound to me;
And still it half calls up the realms of Fairy,
Where I beheld what never was to be;
All feelings changed, but this was last to vary,
A spell from which even yet I am not quite free.
But I grow sad - and let a tale grow cold,
Which must not be pathetically told.Ga naar voetnoot3
Het volgende jaar zei hij, in een brief aan Medwin: ‘Zij was het beau idéal van al het schoone, dat mijn jeugdige verbeelding zich kon voorstellen; en al mijn verdichtsels van den hemelschen aard der vrouwen heb ik ontleend aan de volmaaktheid, die mijn verbeelding in haar heeft geschapen; ik zeg geschapen, want in werkelijkheid bleek ze mij, evenals de rest van haar sekse, alles behalve engelachtig te zijn.’ Het latere leven van Mary Ann Chaworth was nog droeviger dan dat van haar teleurgestelden minnaar. Na een ongelukkig huwelijk scheidde zij van haar echtgenoot, was later een tijdlang krankzinnig en placht dagen en weken lang eenzaam en afgezonderd door te brengen, weenende bij de gedichten, die Byron tot haar gericht had. Het einde was voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beiden, zooals de dichter het pathetisch in het besluit van The Dream heeft beschreven: Mijn droom was uit; nu geen verandring meer!
Het was een vreemde zake, dat het lot
En leed van dees twee schepslen, dus, of 't waar
Naar 't leven, werd geteekend, met dit ende:
Waanzin voor de een, voor beiden diepe ellende.Ga naar voetnoot1
Wij laten hier een lijst volgen van de gedichten, die Byron tot Mary Ann Chaworth heeft gericht, of die betrekking op haar hebben:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II - Hours of Idleness - Kritiek van de Edinburgh Review - English Bards and Scotch Reviewers - Zijn zetel in het Hoogerhuis - De Albaneesche Reis - Gedichten aan ‘Florence’ - De Thyrza-gedichtenEr is nog een andere omstandigheid in de eerste periode van Byron's leven. die een grooten invloed op zijn verdere ontwikkeling uitoefende. Het was de publicatie van zijn eerste volledige bundel gedichten, Hours of Idleness, A Series of Poems - Original and Translated, By George Gordon, Lord Byron, A Minor, en de recensie, die er van gegeven werd in de Edinburgh Review. Het boekdeeltje verscheen in 1807, toen de dichter nog in Cambridge studeerde. De jonge schrijver was ongetwijfeld, en volkomen natuurlijk, trotsch op zijn werk en keek gretig toe, hoe het door het publiek werd ontvangen. In een brief aan Miss Pigot, die hij te Southwell, waar zijn moeder toen woonde, had leeren kennen, lezen wij: ‘Iemand, wiens werk door recensenten geprezen, door hertoginnen bewonderd en door elken boekhandelaar van de metropolis verkocht wordt, bekommert zich weinig om lezers uit de provincie.... Mijn neef, Lord Alexander Gordon, vertelde mij, dat zijn moeder, de hertogin van Gordon, hem gevraagd had haar dichterlijken bloedverwant aan haar voor te stellen, daar zij mijn dichtbundel had gekocht en hem, evenals de overige groote wereld, buitengewoon bewonderde; zij wenschte haar aanspraken op haar bloedverwantschap met den auteur te laten gelden.... In iederen boekwinkel zie ik mijn eigen naam en zeg niets, maar in het geheim geniet ik van mijn roem. Mijn laatste recensent is zoo vriendelijk mij te verzoeken mijn besluit om niet meer te schrijven op te geven; en “Een Vriend van de zaak der Letterkunde” vraagt mij, of ik aan den aandrang van het publiek wil voldoen en het binnen niet te langen tijd een nieuw werk wil schenken.’Ga naar voetnoot1 In het begin van 1808 werd aan dezen trots een ijskoude douche toegediend door de kritiek op de Hours of Idleness in de Edinburgh Review, een der leidende letterkundige tijdschriften uit die dagen. In dit bijtende en meermalen beleedigende artikel, geschreven in een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat Mr. Saintsbury noemt ‘off-with-his-head style’ worden meerdere toespelingen gemaakt op de jeugd en de onrijpheid van den dichter, op zijn ontoereikende kennis en op het naar het schijnt ergerlijke feit, dat hij tot de Engelsche nobility behoorde. Het stuk begint met een herinnering aan Dr. Johnson's woord: ‘Als een man van adel optreedt als schrijver, moeten zijn verdiensten royaal erkend worden.’ Het is alleen deze overweging, die den redacteur van de Edinburgh Review er toe brengt aan Byron's gedichten een plaats in zijn tijdschrift te geven en den auteur aan te raden ‘poëzie geheel en al te laten varen en zijn talenten, die aanzienlijk, zijn levenskansen, die groot zijn, tot betere doeleinden aan te wenden.... Welk oordeel er ook over de gedichten van dezen adellijken minderjarige kan worden uitgesproken, het schijnt, dat wij ze moeten nemen, zooals ze voor ons liggen, en daarmee uit; want het zijn de laatste, die we ooit van hem zullen krijgen. Hij is op zijn best slechts een binnendringer in de struiken van den Parnassus. Hij heeft nooit op een zolderkamertje gewoond, zooals echte poëten, en ofschoon hij eens als een zorgelooze bergbewoner in de Schotsche Hooglanden heeft rondgezworven, in den laatsten tijd heeft hij dit voorrecht niet meer genoten. Bovendien wenscht hij geen geldelijk voordeel te trekken uit zijn publicaties en of hij succes heeft of niet, met het oog op zijn stand en zijn levensdoel is het hoogst onwaarschijnlijk, dat hij zich nog een tweede maal tot schrijven zal verwaardigen. Laten we daarom nemen, wat ons aangeboden wordt en dankbaar zijn. Welk recht hebben wij om.... kieschkeurig te zijn? Wij mogen blij zijn, dat wij zooveel gekregen hebben van iemand van zijn Lordschaps rang, die niet op een zolderkamertje woont, maar den schepter zwaait op Newstead Abbey. Ik zeg nog eens: laat ons dankbaar zijn, en met den eerzamen Sancho God bidden den gever te zegenen - en het gegeven paard niet in den bek kijken.’ Men kan zich de uitwerking van deze recensie op den dichter voorstellen. Hij las haar in een paar minuten met ingehouden adem en kloppend hart. Een van zijn vrienden, die hem in de eerste oogenblikken van opwinding na de lezing van het artikel aantrof, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vroeg ongerust, of hij juist een uitdaging tot een duel had ontvangen, niet wetende, hoe hij anders de woestheid en de tartende uitdrukking van zijn blikken moest verklaren.Ga naar voetnoot1 Deze nieuwe wond, ditmaal aan zijn ijdelheid toegebracht, had op zijn gevoelens een geheel anderen invloed dan die, welke door zijn hopelooze liefde was veroorzaakt. Dertien jaar later schreef hij aan Shelley: ‘Ik herinner me de uitwerking op mij - het was woede en verzet en verlangen naar genoegdoening; maar geen neerslachtigheid of wanhoop.’ En bij dezelfde gelegenheid, den dood van Keats, zeide hij in een brief aan zijn uitgever Murray: ‘Ik weet bij ondervinding, dat een wreede recensie op een schrijver de uitwerking heeft van den giftbeker; die, welke voor mij bestemd was, sloeg mij neer, maar ik stond weer op. In plaats van dat er bij mij een ader sprong, dronk ik drie flesschen Bordeaux en begon aan een antwoord.’Ga naar voetnoot2 Dit antwoord was zijn beroemde satire English Bards and Scotch Reviewers, die op 16 Maart 1809 het licht zag. Het uitstel van zijn revanche is een van de zeldzame daden in zijn leven, welke niet met zijn aard overeenkomen. Want, met de snelheid waarmede hij zijn gedachten neerschreef voor oogen, zou men wel geneigd zijn te denken, dat het verweer onmiddellijk op den aanval gevolgd zou zijn. Maar hij ging met kalm beraad aan het werk, bestudeerde ijverig en grondig Pope's Dunciad en besteedde aldus een geheel jaar aan de samenstelling van zijn antwoord: ‘Als ik mijn eersten sprong mis,’ zeide hij eens, ‘ga ik grommend naar mijn wildernis terug.’ Hij gevoelde, dat de sprong, dien hij thans beraamde, beslissend zou zijn voor zijn verderen naam. Toen de satire in Maart 1809, zonder den naam van den schrijver, uitkwam, had zij een oogenblikkelijk en algemeen succes. Men bemerkte terstond, dat men met een geniaal werk te doen had; duizenden lazen het met bewondering en voldoening. Zelfs nu nog, bijna één en een kwart eeuw na zijn verschijning, is de lezing van het knappe hekeldicht ons | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een bron van genot. De begincoupletten verraden terstond de groote kracht en de bewonderenswaardige levendigheid, die het geheel doortintelt. Still must I hear? - shall hoarse Fitzgerald bawl
His creaking couplets in a tavern hall,
And I not sing, lest, haply, Scotch Reviews
Should dub me scribbler, and denounce my Muse?
Prepare for rhyme - I'll publish, right or wrong,
Fools are my theme, let Satire be my song.Ga naar voetnoot1
Verscheidene versregels waren in ieders mond en nog zijn enkele algemeen bekend, zooals: 'T is pleasant, sure, to see one's name in print;
A book's a book, altho' there's nothing in 't.
A man must serve his time to every trade
Save Censure - critics all are ready made.
One common Lethe waits each hapless bard,
And, peace be with you! 't is your best reward.
Byron's satire overschaduwde den roem van Pope's Dunciad en de vele navolgingen daarvan geheel; en zelfs voor de tegenwoordige lezers heeft het gedicht zijn bekoring nog geenszins verloren. Waren de Hours of Idleness van middelmatige waarde, English Bards and Scotch Reviewers was de eerste openbaring van Byron's kracht, die tot op dat oogenblik latent was gebleven. In dit gedicht worden wij voor het eerst getroffen door de machtige bekoring van zijn persoonlijkheid die later als een stroom van Byronisme door West-Europa zou gaan. Zijn voornaamste voorbeeld, de Dunciad, staat hooger in technische volmaaktheid. Maar Byron's satire is doordrongen van Byron's geest en de taal is prikkelender dan de beter gekozen woorden van de Dunciad. Bovendien is het een eerste belofte van een nieuwe macht, die vooruitwijst naar zijn groote satirische werken The Vision of Judgment en Don Juan. Maar het gedicht is vol onrechtvaardigheden en de schimpscheuten maken soms den indruk van in den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blinde rondgeworpen te zijn; de schrijver betreurde dan ook reeds in 1811, dat hij het geschreven had. Toen hij het in 1816 te Diodati (het had toen vier drukken beleefd) nog eens doorlas, schreef hij zijn opmerkingen in de marge. Dit exemplaar is thans in het bezit van den heer Murray, Albemarlestreet te Londen. Belangwekkend is het te zien, hoe Byron naast de verzen over Wordsworth en Coleridge geschreven heeft: unjust; de kantteekening bij de regels op Bowles luidt: too savage all this on Bowles; terwijl wij op de bladzijde, die den scherpen aanval op de Edinburgh Review en Jeffrey, den redacteur, bevat, To Jeffrey go, be silent and discreet,
His pay is just ten sterling pounds per sheet:
Fear not to lie, 't will seem a sharper hit,
Shrink not from blasphemy, 't will pass for wit, etc.
lezen: too ferocious - this is mere insanityGa naar voetnoot1. Het slotoordeel van den dichter over zijn hekeldicht was: ‘Ik wenschte van ganscher harte, dat het grootste deel van deze satire nooit geschreven was; niet alleen om de onrechtvaardigheid van veel uit het kritische en het een en ander uit het persoonlijke gedeelte er van, maar ook kan ik den toon en den geest van het stuk niet goedvinden.’Ga naar voetnoot2 Eenige dagen voor de verschijning van English Bards and Scotch Reviewers had Lord Byron den hem toekomenden zetel in het Hoogerhuis bezet. Deze gebeurtenis was een nieuwe reden tot ergernis en gemelijkheid. Hij meende, dat de gewoonte meebracht, dat een nieuw lid bij zijn eerste verschijning in de vergaderzaal begeleid werd door een vriend of bloedverwant. Daarom schreef hij aan zijn voogd, Lord Carlisle, dat hij bij de opening van de zitting meerderjarig zou zijn. Maar deze sloeg geen acht op den wenk en was blijkbaar niet bereid zijn pupil te introduceeren. Zoo bezocht Byron de eerste zitting slechts vergezeld van een verren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bloedverwant Dallas, die in die dagen zijn gezelschap zocht, en bij deze gelegenheid toevallig bij hem aankwam. Pijnlijk gevoelde hij zijn isolement en in gemelijke stemming sloeg hij geen acht op de begroeting van den Voorzitter. Op Lord Carlisle nam hij revanche in zijn satire, waaruit hij een vleiend couplet, dat betrekking had op zijn voogd, schrapte en het verving door achttien verzen van tuchtiging.Ga naar voetnoot1 Toen de zitting van het House of Lords geëindigd was, zeide Byron tot Dallas: ‘Ik heb mijn zetel bezet en ga nu naar het buitenland.’ Dit voornemen bracht hij ten uitvoer en vergezeld van zijn vriend John Cam Hobhouse vertrok de jonge dichter, verbitterd door teleurgestelde liefde, vol wrok tegen de maatschappij, verteerd door spleen en walgende van de fulness of satiety, op den 2en Juli 1809 uit Engeland voor een lange reis naar verre en vreemde landen. Deze buitenlandsche reis is beslissend geweest voor Byron's litteraire loopbaan. Zijn ontluikend dichterlijk genie had de hulp noodig van gunstige omstandigheden; deze nu werden ruimschoots geboden door de veranderingen in zijn omgeving, door zijn vatbaarheid voor indrukken in dit tijdperk en misschien nog meer door het dikwijls alleenzijn, wat hem gelegenheid tot nadenken verschafte. Zoo waren de poëtische vruchten van deze twee reisjaren aanzienlijk; het zijn de eerste en niet de minste voortbrengselen van het tweede tijdperk van zijn dichterlijke loopbaan: de eerste twee zangen van Childe Harold's Pilgrimage, die hem in een oogwenk beroemd maakten. Doch op deze Albaneesche reis nam hij tevens de indrukken in zich op, die hem in staat stelden de romantische dichtverhalen te schrijven, die in 1813 en de drie volgende jaren als de stukken van een schitterend vuurwerk op elkaar volgden en door het publiek met onbeperkte instemming werden ontvangen. Den tweeden Juli 1809 ging hij te Falmouth scheep met bestemming naar Lissabon. Zijn laatste vaarwel aan het vaderland waren de schoone verzen getiteld Childe Harold's Good Night, waarvan hier het eerste couplet volgt: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Adieu, adieu! my native shore
Fades o'er the waters blue;
The night-winds sigh, the breakers roar,
And shrieks the wild sea-mew.
Yon Sun that sets upon the sea
We follow in his flight;
Farewell awhile to him and thee,
My native Land - Good Night!Ga naar voetnoot1
In Lissabon aangekomen zond hij zijn bedienden en zijn bagage over zee naar Gibraltar, terwijl hij zelf in gezelschap van zijn vriend Hobhouse te paard door het zuidwesten van Spanje verder reisde tot Sevilla, waar zij een drietal dagen vertoefden om van daar naar Cadiz te vertrekken. Hier schreef hij het aardige The Girl of Cadiz: Oh never talk again to me
Of northern climes and Britsh ladies;
It has not been your lot to see,
Like me, the lovely Girl of Cadiz.Ga naar voetnoot2
Van Cadiz ging men over zee eerst naar Gibraltar en daarna naar Malta, waar Byron zich wikkelde in een Platonische, maar niettemin warme flirtation met Mrs Spencer Smith. Zij is de Florence uit Childe HaroldGa naar voetnoot3 en wordt ook naderhand door den dichter in enkele bevallige verzen bezongen. Sweet Forence! those were pleasant times,
When worlds were staked for Ladies' eyes:
Had bards as many realms as rhymes,
Thy charms might raise new Antonies.Ga naar voetnoot4
Het avontuur eindigt, zooals de dichter het op zijn pessimistische manier beschrijft in Childe Harold: 'T is an old lesson - Time approves it true,
And those who know it best, deplore it most;
When all is won that all desire to woo,
The paltry prize is hardly worth the cost,Ga naar voetnoot5
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o.19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LORD BYRON
in Albaneesche kleederdracht | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke verzen ver van vleiend zijn voor ‘Sweet Florence’. De gedichten, die op Mrs Spencer Smith betrekking hebben, zijn:
Byron's oordeel over Malta kan men lezen in de verzen, beginnende: Adieu, ye joys of La Valette.Ga naar voetnoot1 Van Malta ging de reis naar Albanië; na te Previsa geland te zijn, begonnen de twee vrienden den bekenden Albaneeschen tocht, waarbij Byron diep getroffen werd door de schoonheid van het landschap en de half wilde onafhankelijkheid van de bewoners. Albanië werd toenmaals bestuurd door den befaamden Albaneeschen Turk Ali Pasha, die zich weinig bekommerde om de oppermacht van de Porte. Hij ontving Lord Byron en Hobhouse te Tepeleni, waar de dichter als betooverd was door de strijd- en roofzangen, welke door woest dansende Albaneezen rondom hoog opgaande nachtelijke vuren werden aangehevenGa naar voetnoot2. De Turksche potentaat zelf maakte ook indruk op Byron; sommige karaktertrekken van zijn zeeroovers zijn ontleend aan Ali Pasha. Nadat ze de Albaneesche bergen weer hadden verlaten, reisden ze door Noord-Griekenland langs Delphi naar Athene en bleven daar tien weken. Zij namen hun intrek in het huis van de weduwe van den Engelschen vice-consul, wier dochter Teresa, de oudste van drie lieftallige zusters. de Maid of Athens is, die door Byron is vereeuwigd. De genegenheid, die hij voor haar gevoelde, was onschuldig en Platonisch. Het aardige lyrische gedichtje met den telkens melodieus terugkeerenden Griekschen versregel is het eenige gedicht, dat op haar betrekking heeftGa naar voetnoot3. Een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Engelsch oorlogsschip nam de reizigers vervolgens mee naar Smyrna, waar Byron den tweeden zang van Childe Harold voltooide. Na de ruïnen van Troje bezocht te hebben, bereikten zij ten slotte Constantinopel, waar de beide reisgenooten van elkaar scheidden: Hobhouse keerde naar Engeland terug, terwijl Byron nog bijna een jaar langer in Griekenland bleef. Te Constantinopel verzamelde hij heel wat stof voor zijn latere poëzie: hij zag er de slavenmarkt, beschreven in Don Juan; het doode lichaam door de golven heen en weer geslingerd, vermeld in The Bride of Abydos; en dat andere afschuw-wekkende tooneel: een aantal magere, halfwilde honden, knagende en kluivende aan een lijk, welk voorval hij met een aan het ziekelijke grenzende verbeelding uitbreidde in The Siege of Corinth.Ga naar voetnoot1 Toen hij te Athene was teruggekeerd, werd zijn verontwaardiging opgewekt door het overbrengen van de Grieksche standbeelden, sedert bekend onder den naam van ‘Elgin Marbles’, van Griekenland naar Londen op last van Lord Elgin. In The Curse of Minerva luchtte hij op poëtische wijze zijn ontstemming; in denzelfden tijd schreef hij zijn Hints from Horace, een satire, die, hoewel geschreven in Athene, van het begin tot het einde van het Londensche leven is doordrongen.Ga naar voetnoot2 Vermoedelijk schetste hij hier in gedachten meerdere van zijn Turksche romancen; de eerste hiervan, The Giaour, dankt haar ontstaan aan een gebeurtenis, waarvan de dichter in de Atheensche straten getuige was. Een jonge vrouw, die een liefdesbetrekking met een Frank had aangeknoopt, was veroordeeld om in een zak genaaid in zee geworpen te worden. Byron ontmoette de afdeeling Janissaren, die op weg was om het vonnis uit te voeren. Hij kwam onmiddellijk heftig tusschen beide en slaagde er in het slachtoffer van een wissen dood te redden. Den derden Juni 1811 scheepte hij zich eindelijk weer in naar Engeland. Zijn stemming was zeer gedrukt, zooals blijkt uit een brief, dien hij aan boord aan Hodgson, een van zijn vrienden, schreef: ‘Ik kom terug’, lezen wij daar, ‘zonder hoop en nagenoeg zonder verlangens.... Ik voel me ellendig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en bedroefd en als ik mijn onherstelbare aangelegenheden een weinig hersteld heb trek ik weer weg.’ Ook verklaarde hij niets meer te willen schrijven, een voornemen, dat hij al vroeger eveneens kenbaar had gemaakt, ofschoon hij van zijn reis ongeveer vier duizend versregels meebracht. Den zeventienden Juli 1811 zette hij in Engeland voet aan wal. Byron ging eerst naar Londen en vertoefde daar eenigen tijd voor het regelen van zijn zaken en de publicatie van meegebracht werk. Toen hij op het punt was zich naar zijn moeder, die op Newstead Abbey vertoefde, te begeven, ontving hij plotseling het bericht van haar onverwachten dood op den eersten Augustus 1811. Al de oude, natuurlijke liefde kwam eensklaps weer boven en haar gebreken vergetende schreef hij aan zijn ouden vriend John Pigot uit Southwell. die Mevrouw Byron had gekend, toen zij in dat plaatsje woonde: ‘Nu gevoel ik de waarheid van Gray's opmerking, dat men slechts één moeder kan hebben! Zij ruste in vrede!’ Toen hij te Newstead aankwam, was hij zoo bedroefd, dat hij niet met de begrafenis kon meegaan; in de deur van de abdij staande volgde hij den stoet met de oogen. Vijf dagen later verdronk zijn geliefde studievriend Charles Skinner Matthews bij het zwemmen in de Cam. Indien wij bedenken, dat zijn jonge koorknaap-vriend Edlestone, aan wien hij zeer gehecht was, eenige weken voor zijn terugkeer in Engeland aan tering was bezweken en dat hij bij zijn aankomst den dood van een anderen trouwen vriend, de Hon. John Wingfield, die te Coïmbra aan koorts was gestorven, vernam, dan begrijpen wij volkomen, dat er geen gemaaktheid schuilt in zijn woorden: ‘Ik ben reeds te gemeenzaam met den dood.’ Zoo was zijn droefgeestigheid bij zijn terugkeer in zijn vaderland niet minder groot en diep dan toen hij het verliet. ‘Er hangt een vloek over mij en de mijnen,’ schrijft hij aan zijn vriend Scrope Davies. ‘Mijn moeder ligt ontzield in dit huis; een van mijn beste vrienden is verdronken in een sloot. Wat kan ik zeggen, of denken, of doen? Eergisteren ontving ik nog een brief van hem. Beste Scrope, als je een oogenblik kunt vinden, kom dan toch bij me - ik heb een vriend noodig.... Kom bij me, Scrope, ik ben | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijna troosteloos - bijna alleen op de wereld achtergebleven.’Ga naar voetnoot1 En in een brief aan Hodgson van 22 Augustus 1811 zegt hij: ‘De slagen zijn zoo snel op elkaar gevolgd, dat ik nog verdoofd ben van den schok; en ofschoon ik wel eet en drink en praat en bijwijlen zelfs lach, zou ik toch nauwelijks kunnen gelooven, dat ik niet droom, indien niet elke morgen mij op droevige wijze van het tegendeel overtuigde. Ik zal nu van dit onderwerp afstappen, - de dooden hebben rust en van niemand anders dan van de dooden kan dat gezegd worden.’Ga naar voetnoot2 In dezen tijd van rustelooze ellende maakte hij een fantastisch testament, waarin hij verlangde naast zijn hond Boatswain begraven te worden: ‘Ik wensch, dat mijn lichaam in den grafkelder van Newstead bijgezet zal worden en dat geen enkel opschrift behalve mijn naam en mijn leeftijd op het graf of op den steen zal geplaatst worden; en ik verlang, dat mijn trouwe hond niet uit genoemden grafkelder verwijderd worde.’Ga naar voetnoot3 Deze melancholische gedachten bracht hij tot uiting in poëzie, poëzie die ons weder onder de bekoring van het Byronisme brengt. Daar is vooreerst het zwaarmoedige Newstead Abbey: In the dome of my Sires as the clear moonbeam falls
Through Silence and Shade o'er its desolate walls,
It shines from afar like the glories of old;
It gilds, but it warms not - 't is dazzling but cold.Ga naar voetnoot4
De druk van zijn verdriet bracht hem geheel in de stemming veroorzaakt door zijn eerste teleurgestelde liefde, de hoofdbron van al zijn lijden en zijn misstappen. Van deze stemming is het Epistle to a Friend doordrongen, 'twelk hij schreef in antwoord op enkele regels van een vriend, die hem aanspoorde opgewekt te zijn en de zorgen te verdrijven. De verzen weerspiegelen zoo getrouw de groote somberheid van zijn gedachten, en het donkere voorgevoel van zijn toekomstig leven is er zoo duidelijk in uitgedrukt, dat wij er hier nog enkele meenen te mogen aanhalen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
But if, in some succeeding year,
When Britain's ‘May is in the sere’,
Thou hearst of one, whose deepening crimes
Suit with the sablest of the times,
Of one, whom love nor pity sways,
Nor hope of fame, nor good men's praise;
One, who in stern Ambition's pride,
Perchance not blood shall turn aside;
One ranked in some recording page
With the worst anarchs of the age,
Him wilt thou know - and knowing pause,
Nor with the effect forget the cause.Ga naar voetnoot1
De zuiverste uitdrukking der smartelijke gevoelens vinden wij in de groep lyrische ontboezemingen, die bekend zijn onder den naam van Thyrza-gedichten. Deze verzen zijn de poëtische herdenking van een reine genegenheid, waarvan het voorwerp onbekend is; zij bezitten een roerende en bijna volmaakte schoonheid. Zijn levensbeschrijver Moore noemt ze de droevigste en teederste minnezangen, waarin men al de diepte en hevigheid van het werkelijke gevoel vindt, terwijl zij overtogen zijn met zulk een teere tint, als in werkelijkheid nooit wordt aangetroffen. Zij waren alle reeds geschreven, voor Childe Harold's Pilgrimage het licht zag:
De identiteit van Thyrza en de vraag, of zij werkelijk bestaan heeft, dan wel een schepping van Byron's verbeelding is geweest, hebben aanleiding gegeven tot velerlei beschouwingen. J.C. Jeaffreson meent, dat het zijn nichtje Margaret Parker is, voor wie hij reeds op twaalfjarigen leeftijd liefde gevoeldeGa naar voetnoot2. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op haar schreef hij zijn eerste ernstige verzen, aanvangende met de regels: Hush'd are the winds, and still the evening gloom;
Not e'en a zephyr wanders through the grove,
Whilst I return to view my Margaret 's tomb,
And scatter flowers on the dust I love.Ga naar voetnoot1
E.J. Trelawny, die langen tijd met Byron bevriend was, zegt in zijn Herinneringen ook, dat Thyrza een nicht van den dichter was, maar dat deze zich over dit onderwerp nooit uitlietGa naar voetnoot2. Weer een ander schrijver, W. Minto, vereenzelvigt haar met een meisje, met wie de dichter gedurende de eerste maanden van 1808 omgang had en dat als jongen verkleed met hem uit rijden placht te gaanGa naar voetnoot3. De Hon. Roden Noel merkt op: ‘Het is zeer goed mogelijk, dat Thyrza de koorknaap-vriend was - niet alleen gedeeltelijk, zooals Moore gelooft - waarschijnlijk omdat Byron iets in dien zin erkend had - maar uitsluitend; alleen om plagerij en zelfs een mogelijke verkeerde opvatting te voorkomen gaf hij aan zijn gestorven jongen vriend een vrouwelijken naam en aan de taal van de gedichten een toon, die met de aangenomen vermomming overeen kwam.’Ga naar voetnoot4 Thomas Moore's meening is, dat Thyrza een denkbeeldig wezen is. ‘De Thyrza-gedichten waren het aftreksel, de abstractie als het ware van velerlei smart; een samenvloeiing van droevige gedachten uit vele bronnen van verdriet, die gelouterd waren op haar weg door zijn verbeelding en aldus één diep reservoir van treurige gevoelens vormden. Als hij zich de gelukkige uren, die hij met de nu verloren vrienden gesleten had, weer voor den geest bracht, werd hij opnieuw overstelpt door al de warme toegenegenheid van zijn jeugd. De genoegens gesmaakt met de intieme vrienden uit zijn jongensdagen, Wingfield en Tatersall, - de schoone zomerdagen in gezelschap van Long, en vooral die romantische muziekavonden, als in een droom in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het gezelschap van zijn aangenomen broer Edlestone doorgebracht, - al deze herinneringen aan de jonge dooden vermengden zich nu in zijn geest met het beeld van haar, die, hoewel in leven, voor hem even goed verloren was als zij; ze waren de oorzaak, dat zijn gemoed doortrokken werd met dat onbestemde gevoel van treurende liefde, waaraan hij in deze gedichten lucht gaf. Geen vriendschap, hoe innig ook, zou zulk een hartstochtelijk verdriet hebben kunnen veroorzaken; evenmin als liefde, hoe rein ook, den hartstocht zoo kuisch had kunnen houden. Uit de innige vermenging van de liefde in zijn herinnering en van die in zijn verbeelding werd aldus een denkbeeldig voorwerp geboren, dat de beste eigenschappen van beide in zich vereenigde en het aanzijn gaf aan deze droevigste en teederste minnezangen, waarin men al de diepte en hevigheid van het werkelijke gevoel vindt, terwijl zij overtogen zijn met zulk een teere tint, als in werkelijkheid nooit wordt aangetroffen.’Ga naar voetnoot1 Het komt ons voor, dat de laatste beoordeeling de juiste is. Het is zeer onwaarschijnlijk, dat Byron in deze gedichten, welke in 1811 geschreven zijn, de kleine, teere Margaret Parker zou herdenken, die twee jaren nadat de twaalfjarige knaap genegenheid voor haar opvatte aan de tering bezweek. Bovendien spreken een aantal toespelingen in de verzen deze veronderstelling tegen, zooals bijvoorbeeld: 'k Sloeg vaak des zomeravonds de oogen
Met wellust op naar 't starrelicht;
Diezelfde glans van 's hemels bogen
Bescheen, dacht mij, uw lief gezicht.
En door de Egeesche zee gedragen,
Bij 't vriendelijk licht der teedre maan,
Waande ik uw oog op haar geslagen...
Helaas! zij staarde uw graf reeds aan.Ga naar voetnoot2
Zoo schijnt ook de theorie, dat de gedichten op Edlestone betrekking hebben, niet op goede gronden te berusten. Zelfs is er een couplet in Childe Harold, dat het tegendeel bewijstGa naar voetnoot3. Hierover schrijft Byron in een brief aan Dallas, die de uitgave | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het gedicht voor hem verzorgde: ‘Ik geloof, dat ik u behoor mede te deelen, dat dit couplet een toespeling bevat op een gebeurtenis, die na mijn aankomst alhier is voorgevallen en niet op den dood van een mannelijken vriend.’Ga naar voetnoot1 De onderstelling, dat het vermomde meisje van 1808 bedoeld zou zijn, is het minst aannemelijk van alle. Men kan onmogelijk gelooven, dat de dichter zulke zuivere en teedere lyriek zou kunnen wijden aan een meisje, dat, toen de schoonheid van haar paard geprezen werd, antwoordde: ‘Yes, it was gave me by my brother’ en dat tot het pretmakende gezelschap behoorde, 'twelk Byron voor zijn vertrek op Newstead ontving. De moeilijkheid om de identiteit van Thyrza vast te stellen kan niet meer definitief opgelost worden. Men kan voor zich zelf gelooven, dat de dichter iemand op het oog had, die hij in werkelijkheid had lief gehad zonder dat anderen het wisten, te bewijzen is het niet. Evenmin kan men aantoonen, dat Thyrza een schepping van zijn verbeelding was en dat de aan haar gewijde gedichten de abstractie van velerlei smart zou zijn; maar voor wie Byron's leven en karakter kent is het bijna onmogelijk te gelooven, dat hij, indien het jonge meisje werkelijk bestaan had, het geheim zijn geheele leven zou bewaard hebben. Wij kunnen het mysterie niet verder onthullen dan de dichter zelf ons heeft veroorloofd. ‘Alles, wat we er van weten, is dat we niets weten.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III - Childe Harold - De Oostersche gedichten - Hebrew Melodies - Zijn huwelijk - A Sketch - Fare Thee Well - Verguizing - Vertrek uit EngelandKorten tijd nadat Byron in Londen was aangekomen, ontving hij bezoek van een familielid, Dallas, aan wien de dichter verzocht zich te belasten met de uitgave van de Hints from Horace. Dallas las het gedicht en was teleurgesteld. ‘Hebt ge niets anders van de reis meegebracht?’ vroeg hij. Waarop het antwoord luidde: ‘Enkele korte stukjes en een partijtje Spenseriaansche stanza's, die niet waard zijn er u mee lastig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te vallen, maar ge kunt ze krijgen, als ge wilt.’ Dallas nam ze mee naar huis en schreef nog denzelfden avond aan den auteur: ‘Ge hebt een van de schoonste gedichten geschreven, die ik ooit gelezen heb. Childe Harold heeft mij zoo betooverd, dat ik niet in staat was het weg te leggen.’ Het zag het licht op den 29en Februari 1812 en werd met weinig minder dan een uitbarsting van geestdrift ontvangen. In vier weken werd het zeven maal herdrukt. Sir Walter Scott verklaarde, dat in geen eeuw een werk zulk een beroering had veroorzaakt. Van Byron zelf zijn de typische woorden opgeteekend: ‘Op een goeden morgen werd ik wakker en ik bemerkte, dat ik beroemd was.’ Onmiddellijk werd hij algemeen erkend als de romancen-dichter van zijn tijd en gedurende de twee jaren, die nu volgden, was hij de lieveling van de uitgaande en de letterkundige wereld. ‘De meeste van de leidende persoonlijkheden uit dien tijd vervoegden zich aan zijn huis - onder wie er eenige waren, die hij in zijn Hekeldicht beleedigd had, maar bij wie nu de wrok plaats maakte voor edelmoedige bewondering. Van den vroegen morgen tot den laten avond werd zijn schrijftafel overstelpt met de vleiendste getuigenissen van zijn succes - van de ernstige hulde van staatsman en wijsgeer af tot (wat hem nog meer vleide) het romantische billet van de een of andere incognita of de dringende uitnoodiging van de een of andere toonaangevende dame uit de groote wereld toe; en in plaats van de woestijn, die London tot voor eenige weken voor hem geweest was, zag hij nu niet alleen het geheele schitterende intérieur van de beau monde wijd voor zich geopend, maar bevond tevens, dat hij te midden van de illustere menigte het voorwerp was van de hoogste onderscheiding.’Ga naar voetnoot1 Het succes van het gedicht was niet alleen toe te schrijven aan zijn innerlijke schoonheid, maar ook aan den geest van den tijd, waarin het verscheen. Scott had den smaak voor verhalen in dichtvorm opgewekt en had dien gedurende meerdere jaren bevredigd. Maar de geestdrift, waarmede zijn eerste gedichten werden ontvangen, was sterk aan het verminderen tegen den tijd, dat Childe Harold in het licht kwam. Toch stond The Lady | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of the Lake, dat in 1810 uitkwam, geenszins achter bij The Lay of the Last Minstrel, waarmede de Schotsche dichter in 1805 was gedebuteerd. De oorzaak van de minder gunstige ontvangst was gelegen in de gewijzigde gemoedsstemming der menschen in het algemeen. Nooit was er een tijdperk, waarin het lijden der menschheid, de wereldsmart zoo sterk werd gevoeld als in deze dagen. Het leed, de ellende, waaraan de mensch is blootgesteld, is zoo oud als de wereld, maar het bewustzijn er van was nimmer zoo helder en zoo algemeen als in het tweede decennium van de negentiende eeuw. Toen men dan ook Byron's poëzie las, sprak die rechtstreeks tot het gemoed; men gevoelde, dat dit de schrijver was, waarop het letterkundige Engeland wachtte. De sombere, gedesillusioneerde Childe Harold, rondzwervende als een balling buiten het land, waar niets dan leed en ontgoocheling zijn deel was geweest, maakte een diepen indruk. Moore zeide tot den schrijver, dat hij vreesde, dat het gedicht te goed was voor den tijd. Maar juist het omgekeerde van deze bewering is waar: het ongekende succes was hieraan te danken, dat het juist op het peil was van zijn tijdGa naar voetnoot1 en dat het precies overeenkwam met den smaak van de beschaafde, de toonaangevende en de groote wereld. Men kwam onder de bekoring van de melancholische stemming, die couplet na couplet kleurt, en aan het geheel een schoone donkere tint geeft; van de vloeiende verzen en schilderachtige beschrijvingen in weelderige of krachtige taal. Zoowel het onderwerp als de behandeling er van spraken tot 't hart; en zoo is het enthusiasme, waarmede Byron's meesterstuk werd ontvangen, volkomen begrijpelijk. Bovendien waren er nog bijkomende omstandigheden, die het succes vergrootten. Zoo was ieder vol van het knappe en belangwekkende uiterlijk van den schrijver, zijn hoogen rang, den ondernemingsgeest, waarvan de avontuurlijke reis getuigde en last not least dat geheimzinnige waas, waarin het Lord Byron gelukte zich toen reeds te hullen. Ook speelde de geheele eerste zang op het Iberisch Schiereiland, waarnaar aller blikken op datzelfde tijdstip waren gericht. Uit dit alles blijkt, dat Byron geenszins over- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dreef, toen hij zeide als een beroemd man wakker te zijn geworden. Hoe groot het succes van Childe Harold's Pilgrimage intusschen ook was, het werd nog overtroffen door dat van de reeks dichtverhalen, die de auteur in 1813 begon uit te geven. Er is dikwijls beweerd, zelfs in zulk een voortreffelijke verhandeling als Lord Byron door Lord Macaulay, dat Byron bij het zien van het groote succes, waarmede zijn eerste werken werden bekroond, op den ingeslagen weg voortging alleen in de hoop om meerdere takken in zijn lauwerkrans te vlechten. Wij gelooven, dat men den dichter daarmede onrecht aandoet. Byron was een geboren poëet; herhaaldelijk gaf hij zijn voornemen te kennen om met schrijven op te houden. Reeds in een brief aan zijn moeder, gedateerd Athene 14 Januari 1811, zegt hij afgedaan te hebben met het dichterschap; zijn poëtische loopbaan moet met English Bards and Scotch Reviewers afgesloten worden. Ook weer in de opdracht van The Corsair zegt hij: ‘My Dear Moore, Aan u draag ik de laatste pennevrucht op, waarmede ik het geduld van het publiek en uw toegeeflijkheid voor een aantal jaren zal beproeven; en ik erken, dat ik haastig deze laatste en eenige gelegenheid aangrijp om mijn bladen met uw naam te versieren.’ Toch schreef hij door tot het einde van zijn leven. Het lag eenvoudig in zijn natuur zich uit te spreken; en zijn genie stelde hem in staat uiting te geven aan zijn gevoel in vloeiende en dikwijls schoone poëzie. Zijn aangeboren melancholie, vergroot door velerlei tegenspoed, maakte hem den ongeëvenaarden vertolker van wat de menschen gevoelen, hopen en lijden. Zijn muze was het bewustzijn van de ellende der menschheid; de gunstige ontvangst, die aan Childe Harold ten deel viel, de affiniteit, die hij rondom zich in de atmospheer gevoelde, verleenden haar een ongekende vruchtbaarheid. Vandaar de opmerkelijke snelheid en gemakkelijkheid, waarmede de zoogenaamde Oostersche Verhalen geschreven werden. Welke gebreken men er ook in heeft kunnen aanwijzen, ze zijn in hooge mate oorspronkelijk en volkomen subjectief; als zoodanig zijn ze echte poëzie. ‘Zij toonen alle een beheersching der taal, een gevoel voor welluidendheid | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en een stroom van rhythme en rijm, waarbij Moore en zelfs Scott op hun eigen terrein verre in de minderheid bleven. In geen er van zoekt men tevergeefs schoone gedeelten als “He who hath bent him o'er the dead” of de beschrijving van Alp leunende tegen de verbrokkelde zuil, die ons meer ontroeren dan welk vers ook van de genoemde schrijvers.’Ga naar voetnoot1 Tot het jaar 1813 behooren The Giaour en The Bride of Abydos, tot het jaar 1814 The Corsair en Lara. In 1816 verschenen The Siege of Corinth en Parisina. In hetzelfde jaar, toen Byron tegelijk met Shelley te Genève vertoefde, schreef hij dat andere gedicht vol droefheid, het meest ingehouden en toch misschien het roerendste, dat ooit uit zijn pen vloeide, The Prisoner of Chillon. In Venetië, waar hij in 1819 woonde, keerde hij nog eens weer tot zijn vroegeren trant terug en schreef daar Mazeppa, terwijl hij zich tegen het einde van zijn leven nogmaals tot het schrijven van een dergelijk verhaal geïnspireerd gevoelde en zoo het aanzijn gaf aan The Island. Het zijn voornamelijk deze verhalende gedichten, die de aandacht trokken van de toenmalige beoefenaars der letteren in ons land; met uitzondering van het laatstgenoemde werden ze alle vroeger of later, meestal later, in onze taal overgebracht. Daar zij als de hoofdwegen zijn te beschouwen, waarlangs het Byronisme onze literatuur binnendrong, zijn zij het uitgangspunt geweest van onze onderzoekingen omtrent Byron's invloed op onze letterkunde en worden zij in een afzonderlijk hoofdstuk behandeld. Na het verschijnen van Lara in 1814 begon Byron in den laten herfst van dat jaar aan de Hebrew Melodies, aldus genoemd omdat ze geschreven werden voor een verzameling van Hebreeuwsche zangwijzen op verzoek van zijn vriend, den bankier D. Kinnaird. De titel van deze gedichten is eenigszins misleidend, want de groep bevat ten minste drie gedichten, welke een geheel ander karakter hebben dan de eigenlijke Hebreeuwsche zangen. Deze drie behooren tot de mooiste van de verzameling. Vooral She Walks in Beauty, waarmede de collectie aanvangt, onderscheidt zich door een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer bijzondere en teere schoonheid. Wij laten hier het eerste couplet met de vertaling van Nicolaas Beets volgen: She walks in Beauty, like the night
Of cloudless climes and starry skies;
And all that 's best of dark and bright
Meet in her aspect and her eyes:
Thus mellowed to that tender light
Which Heaven to gaudy day denies.
In schoonheid! wandelt ze, als de Nacht
Aan onbewolkte starrenbogen;
Des donkers ernst, des middags pracht
Vloeit saam in haar gelaat en oogen
En mengt zich tot dien malschen gloed,
Waar 't blinkendst licht voor onderdoet.Ga naar voetnoot1
Dit schoone en eenvoudige minnedichtje dankt zijn ontstaan aan de ontmoeting van den dichter met zijn nicht Lady Wilmot Horton op een avondpartij. Zij droeg een met vele loovertjes versierd rouwkleed en maakte een diepen indruk op Byron. De twee andere minnezangen, die deel uitmaken van de verzameling, zijn: Oh! snatched away in Beauty's bloom en I saw thee weep. Nathan, die de gedichtjes op muziek zette, vroeg Byron op welke wijze ze betrekking konden hebben op het een of andere Bijbelsche onderwerp. ‘Hij scheen een oogenblik getroffen en antwoordde ten slotte: ‘Ieder moet voor zijn eigen gevoel het verband uitmaken; er is ternauwernood iemand te vinden, die zich niet zou kunnen verbeelden, dat de droefheid op hem betrekking heeft; tot mij behoort ze stellig’.Ga naar voetnoot2 Behalve de drie genoemde schreef de dichter tusschen 1814 en 1816 verscheidene andere lyrische stukjes. When we two parted, een van de laatste uit dit tijdperk, wordt door velen beschouwd als het schoonste korte gedichtje, dat uit Byron's pen is gevloeid. When we two parted
In silence and tears,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Half broken-hearted
To sever for years,
Pale grew thy cheek and cold,
Colder thy kiss;
Truly that hour foretold
Sorrow to this.Ga naar voetnoot1
Zeer waarschijnlijk heeft het betrekking op zijn halfzuster Augusta, evenals Farewell! if ever fondest prayer, dat omstreeks denzelfden tijd gemaakt werd. Tot zijn toekomstige vrouw, met wie hij in 1813 voor het eerst had kennis gemaakt, zijn waarschijnlijk de verzen gericht, die aanvangen met I cannot talk of Love to thee en die gewoonlijk getiteld zijn Love and Gold. Ook schreef hij in dezen tijd een aantal Stanzas for Music, waarvan verscheidene zeer schoon zijn. De eigenlijke Hebreeuwsche Zangen zijn vooral belangwekkend in verband met Byron's grondige kennis van het Oude Testament; tot den roem van den dichter hebben ze maar weinig bijgedragen. Toch onderscheiden enkele zich door een zeer bijzondere teerheid van gevoel en verschillende bevatten veel karakteristieks van den schrijver. Er zijn er in het geheel drie en twintig, welke alle vertaald zijn door Nicolaas Beets onder den titel van Joodsche ZangenGa naar voetnoot2. Enkele van de bekendste zijn:
Of Byron deze gedichten schreef eenvoudig als woorden op de muziek van den componist Nathan, of dat hij ze vervaardigde om zijn aanstaande vrouw genoegen te doen, kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Het is wel zeer waarschijnlijk, dat het grootste gedeelte er van in handschrift al gereed lag, toen de dichter tot de samenwerking met den componist werd uitgenoodigd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Byron's verloving met Anna Isabella Milbanke had plaats in September 1814; zij had een innemend uiterlijk, was zeer ontwikkeld en van goeden huize. Het huwelijk werd den tweeden Januari 1815 voltrokken; zooals ieder weet, was het zeer ongelukkig en het werd het keerpunt in Byron's leven. Niet alleen was het de oorzaak, dat de populariteit, waarin de dichter zich had verheugd, als bij tooverslag in antipathie en wrok veranderde, maar het verergerde ook zijn aangeboren zwaarmoedigheid in dier mate, dat hij voor de rest van zijn leven een teleurgesteld en verbitterd man was. Byron heeft zijn vrouw nooit werkelijk lief gehad; alles wijst er op, dat hij enkel de positie van een getrouwd man wenschte in te nemen. Hoe hij over een huwelijk dacht, kunnen wij lezen in zijn Dagboek onder den datum 16 Januari 1814, toen hij half in ernst zijn oog had laten vallen op een andere jonge dame, Lady Catherine Annesley. ‘Een echtgenoote zou mijn behoud zijn,’ schrijft hij. ‘Het is zeker, dat de vrouwen van mijn kennissen mij tot nu toe niet veel goeds hebben gedaan. ** is mooi maar heel jong en, naar ik denk, een malle. Maar ik heb niet genoeg gezien om er over te kunnen oordeelen; bovendien heb ik het land aan een esprit met rokken aan. Het is heel waarschijnlijk, dat ze niet van mij zal houden en ik zal haar evenmin liefhebben. Maar volgens mijn opvatting en de hedendaagsche meening in 't algemeen beteekent dat niets. De zaak (als het tot zaken kwam) zou waarschijnlijk geregeld worden door papa en mij. Zij zou haar eigen zin willen doen; ik ben goedhartig jegens vrouwen en meegaande; en indien ik niet verliefd op haar werd, wat ik zou trachten te voorkomen, zouden wij een heel geschikt paar zijn. Wat haar optreden jegens anderen betreft, daar moet ze op letten. Maar indien ik liefheb, zal ik jaloersch zijn en daarom wil ik niet liefhebben. Hoewel ik ten slotte toch nog aan mijn lankmoedigheid twijfel en vrees, dat ik niet zoo geduldig zou zijn als voor de bienséance van een getrouwd man in mijn positie gewenscht is. Een scheiding richt de arme femme te gronde en schadevergoeding is een schrale troost. Ik vrees werkelijk, dat mijn opvliegende natuur me tot de een of andere Oostersche | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wraakneming zou brengen.... Daarom moet ik er niets van hebben, maar blijf ongetrouwd en eenzaam, ofschoon ik wel graag nu en dan iemand wou hebben, die met je kon geeuwen.’Ga naar voetnoot1 Deze karakteristieke passage toont, hoe zijn gedachten naar een huwelijk uitgingen. Hij vroeg de hand van Miss Mercer Elphinstone, de erfgename van een groot fortuin en van den titel van Barones Keith. Zijn Dagboek (22 Maart 1814) toont, dat ook nog een andere dame indruk op hem had gemaakt ‘Men zegt,’ lezen wij daar, ‘dat zij niet mooi is. Ik weet het niet - alles, wat ons behaagt, is mooi; maar zij heeft iets over zich, dat een ziel verraadt - en zij bloost soms - en er is zooveel van de schuwheid van de antilope (die ik verrukkelijk vind) in haar houding, dat ik meer naar haar dan naar eenige andere vrouw, die er was, keek en den blik slechts afwendde, wanneer ik dacht, dat ze het zou kunnen bemerken en er verlegen door worden. Alles samengenomen kan er iets van associatie van gevoelens in schuilen. Zij behoort tot Augusta's vriendinnen en van wie mijn zuster houdt, die moet ik wel liefhebben. Haar moeder, de Markiezin, sprak een poosje met mij; en ik was twintig maal op het punt haar te vragen mij aan sa fille voor te stellen, maar ik hield het terug. Dit komt door die kwestie met de Carlisles’Ga naar voetnoot2. Deze jonge dame was Lady Charlotte Leveson-Gower, nauw verwant aan Byron's vroegeren voogd Lord Carlisle, met wien de dichter zich in deze dagen gaarne wou verzoenen. Aan zijn vriend Samuel Rogers vertelde hij, dat hij al het redelijke en onredelijke wilde doen om het te bewerkstelligen. Lady Charlotte vroeg hij per brief ten huwelijk en wel op denzelfden dag, dat hij, voor de tweede maal, om de hand vroeg van Miss Milbanke. Het zonderlinge verslag van dit buitengewone huwelijksaanzoek wordt ons door Moore gegeven, die Byron's eigen lezing van de omstandigheden mededeelt, zooals hij ze zich herinnert uit de vernietigde Memoranda van Lord Byron. ‘Iemand,’ zoo luidt het daar, ‘die reeds eenigen tijd zijn genegenheid en zijn vertrouwen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genoot,Ga naar voetnoot1 wees hem er op hoe triest en onstandvastig zoowel zijn gemoedstoestand als zijn vooruitzichten waren en ried hem sterk aan een huwelijk te sluiten; en na een breedvoerige bespreking stemde hij er in toe. Het volgende punt van beschouwing was, wie het voorwerp van zijn keuze zou zijn; en terwijl zijn vriend den naam van een dame noemde, kwam hij zelf met Miss Milbanke. Tegen haar had zijn raadgever echter groote bezwaren: hij merkte op, dat Miss Milbanke op het oogenblik geen fortuin had en dat zijn verwarde zaken hem niet veroorloofden met een vrouw zonder geld te trouwen; bovendien was de genoemde pretendente een dame met veel geleerdheid, wat in 't geheel niet geschikt voor Byron zou zijn. Als gevolg van deze overwegingen stemde hij er in toe, dat zijn vriend een huwelijksaanzoek voor hem zou schrijven aan de andere dame, die genoemd was, wat ook werkelijk geschiedde. Toen zij op een van de volgende ochtenden bij elkaar waren, kwam het antwoord, dat een weigering bevatte. “Zooals ge ziet,” zeide Lord Byron, “is Miss Milbanke ten slotte de aangewezene; ik ga haar schrijven.” En de daad bij het woord voegende schreef hij haar terstond. Zoodra hij den brief klaar had, nam zijn vriend, die zich nog voortdurend sterk tegen zijn keuze kantte, hem op; maar toen deze hem had doorgelezen, zeide hij: “Wel, dat is werkelijk een verbazend aardige brief; het zou jammer zijn, als hij niet verzonden werd. Ik heb nog nooit zoo'n aardigen brief gelezen.” “Dan zal hij ook verzonden worden,” zeide Lord Byron; en terwijl hij sprak, verzegelde en verzond hij op datzelfde oogenblik de beslissing van zijn lot.’Ga naar voetnoot2 Deze wijze van handelen was verre van gentlemanlike; toch was het slechts het voorspel van een tragedie, die een zeer droevige ontknooping had. En pijnlijk wordt men getroffen, als men leest, dat Miss Milbanke niet alleen per omgaande antwoordde, maar dat zij ook een duplicaat van haar brief naar Londen zond voor het geval, dat het aan Byron, die buiten de hoofdstad vertoefde, gerichte schrijven hem niet zou bereiken. ‘Ik meende,’ zeide zij later, in 1856, tot Mrs Beecher | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stowe, ‘dat het oprecht gemeend was en dat ik hem nu alles wat ik gevoelde mocht bekennen. Ik schreef wat mijn hart mij ingaf. Later vond ik in een van zijn dagboeken de volgende aanteekening betreffende mijn brief: ‘Een brief van Bell - een ongeluk komt zelden alleen.’ ‘Terwijl zij deze woorden sprak,’ vervolgt Mrs Beecher Stowe, ‘kwam er door haar gewone kalmte een toon van vrouwelijke verontwaardiging. Ik zeide: “Hield hij dan niet van u?” “Neen, my dear,” luidde het antwoord, “hij hield niet van mij.”Ga naar voetnoot1 Deze woorden bevatten de waarheid en de eenige oorzaak van den komenden rampspoed. Een huwelijk, dat op zulke gronden en in een dergelijken gemoedstoestand werd aangegaan, kon niet anders dan ongelukkig zijn. Toch had Byron, ofschoon hij haar niet beminde, hooge verwachtingen van zijn aanstaande echtgenoote; en haar toestemmend antwoord gaf hem niet weinig voldoening. In September 1814 schreef hij aan Moore: Here's to her who long
Hath waked the poet's sigh!
The girl who gave to song
What gold could never buy.
Ik ga trouwen - dat wil zeggen, ik heb het jawoord en men hoopt gewoonlijk, dat de rest wel zal volgen. Het is Miss Milbanke.... Men zegt, dat ze heel wat te erven heeft, maar daarvan weet ik inderdaad niets met zekerheid en ik wil er niet naar informeeren. Maar wel weet ik, dat ze begaafd is en vele goede eigenschappen bezit; en ge zult het met me eens zijn, dat ze gezond verstand heeft ook, want zes aanzoeken heeft ze afgewezen en mij geaccepteerd....Ik moet mijn leven natuurlijk grondig beteren; en, in allen ernst, als ik haar geluk kan vergrooten, zal ik mijn eigen geluk verzekeren. Zij is zoo voortreffelijk, dat - dat - in één woord, ik wenschte beter te zijn dan ik ben.’Ga naar voetnoot2 Den tweeden Januari 1815 werd het huwelijk te Seaham voltrokken. Byron heeft de gevoelens, die hem bij die ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
legenheid bezielden, beschreven in The Dream; tusschen hem en zijn bruid stond voortdurend in zijn geest het beeld van Mary Ann Chaworth. Van het oogenblik af, dat zij het huis verlieten voor de huwelijksreis, begonnen de moeilijkheden en de misverstanden. Byron mocht er zonderlinge denkbeelden op na houden en behept zijn met ‘tumultuous passions’, zooals de gyp van Trinity College te Cambridge het uitdrukte, zijn vrouw was blijkbaar veel te ernstig, te zwaar op de hand en had bovendien niet het minste gevoel voor humor, hoe begaafd zij in andere opzichten ook mocht zijn. Van Byron's bediende, den bekenden Fletcher, wordt verteld, dat hij van haar zeide: ‘Iedere vrouw kon my lord naar haar hand zetten, behalve my lady.’ In deze woorden schuilt veel waarheid, maar het mag met recht betwijfeld worden, of er een vrouw gevonden kon worden, voor wie my lord een passende echtgenoot zou zijn geweest. Toch gaf zij somtijds blijk van een buitengewoon goede beoordeeling van Byron's natuur. Zoo verhaalt de dichter in de Detached Thoughts de volgende anecdote: ‘Men heeft zich dikwijls verwonderd over de zwaarmoedigheid, die over mijn geschriften hangt. Anderen hebben zich verbaasd over mijn persoonlijke opgewektheid. Maar ik herinner mij een geval, dat ik in gezelschap bijzonder en echt vroolijk en nog al geestig geweest was, zoodat mijn vrouw mijn opgeruimde stemming opmerkte. ‘En toch, Bell,’ zeide ik tot haar, ‘heeft men mij vaak melancholisch genoemd, ten onrechte dikwijls, zooals je moet hebben opgemerkt.’ - ‘Neen, Byron,’ antwoordde zij, ‘niet ten onrechte. In den grond ben je de zwaarmoedigste van alle menschen; en dat vaak, wanneer je voor de wereld het luchthartigst bent.’Ga naar voetnoot1 Maar in het algemeen begreep Lady Byron haar echtgenoot niet. Haar deugdzaamheid was conventioneel; en hij schepte er vermaak in haar in dit opzicht aanstoot te geven. Bovendien was hij haar niet trouw; daarom is het wel verklaarbaar en ook wel te rechtvaardigen, dat zij hem verliet en dat zij weigerde terug te keeren. Het vreemde van het geval is echter, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat toen Lady Byron met haar kind Augusta Ada, die vijf weken te voren geboren was, Londen verliet, zij volstrekt niet aan een blijvende scheiding dacht. Dit blijkt duidelijk uit den brief, dien zij onderweg aan haar echtgenoot schreef. Zij spreekt hem aan met ‘Dearest Duck’, zegt dat zij voortdurend naar hem verlangt en eindigt met: ‘Ever thy most loving Pippin.... Pip...Ip.’ Toch, zoodra zij bij haar vader te Kirkby Mallory was aangekomen, meldde deze aan Lord Byron, dat zijn dochter niet meer terug zou keeren. Dit had Byron geenszins verwacht en hij schreef het besluit dan ook terecht toe aan den invloed van anderen, in de eerste plaats van de ouders en raadgevers van zijn vrouw. Maar de onheilstichtster par excellence was in zijn oogen Lady Byron's gewezen gouvernante Mrs Clermont, die na het huwelijk weer bij haar in betrekking was gekomen als kamenier. Zij genoot het vertrouwen van haar meesteres, maar haar invloed is door Byron zeer overdreven. Zij is het onderwerp van de verzen getiteld A Sketch, welke in April 1816 in de Champion gepubliceerd werden: Born in the garret, in the kitchen bred,
Promoted thence to deck her mistress' head.
Het gedicht is beneden de waardigheid van den dichter, ofschoon het ook blijk geeft van de hooge achting, die hij zijn vrouw toedroeg: Serenely purest of her sex that live,
But wanting one sweet weakness - to forgive;
Too shocked at faults her soul can never know,
She deems that all could be like her below.Ga naar voetnoot1
Toen Byron het bericht ontving, dat zijn vrouw besloten had niet weer tot hem terug te keeren, waren zijn financiëele moeilijkheden tevens zoo groot, dat hij nauwelijks een uitweg zag. Deurwaarders lieten zijn meubelen het huis uitdragen en met iedere post kwamen nog nieuwe schuldvorderingen binnen. Alleen stond hij bij zijn haard met de scherven van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn verbrijzelde huisgoden om hem heen verspreid.Ga naar voetnoot1 Zijn vrienden deden wat zij konden om een verzoening, waarnaar Byron zeer verlangde, tot stand te brengen; maar zijn vrouw bleef onwankelbaar bij haar besluit. Zoo was de eenige oplossing een scheiding, welke dan ook in April 1816 beteekend werd. Gedurende het leven van den dichter bewaarde Lady Byron een volkomen stilzwijgen over het onderwerp van de scheiding; maar haar echtgenoot, die door haar onverzoenlijkheid meer en meer verbitterd werd, gaf bij verschillende gelegenheden uiting aan zijn gevoelens. Het sterkst zijn deze uitgesproken in de reeds genoemde Sketch en in het beroemde Fare Thee Well, dat twaalf dagen vroeger werd geschreven. Het eerste drukt verbittering en wraakzucht uit, het laatste vertolkt op gevoelvolle wijze zijn aanvankelijke stemming van berusting. Geen van beide gedichten was bestemd om gepubliceerd te worden; zij waren geschreven voor de ingewijden, hetzij vrienden of vijanden. Toch was het op zijn minst genomen gevaarlijk ze te laten drukken, al was het naar het heette ‘for private distribution’. Het was ondenkbaar, dat de openbare pers er zich niet van zou meester maken, wat dan ook reeds geschiedde nog voordat de scheidingsacte geteekend was. Wij laten hier de Farewell verzen onverkort volgen, omdat zij het Byroniaansche sentiment zuiver uitdrukken en ook omdat wij er in voor ons hebben the pageant of his bleeding heart, dat hij voorbestemd was door geheel Europa te dragen.
Fare Thee Well
Fare thee well! and if for ever,
Still for ever, fare thee well:
Even though unforgiving, never
'Gainst thee shall my heart rebel.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Would that breast were bared before thee
Where thy head so oft hath lain,
While that placid sleep came o'er thee
Which thou ne'er canst know again:
Would that breast, by thee glanced over,
Every inmost thought could show!
Then thou would'st at last discover
'Twas not well to spurn it so.
Though the world for this commend thee -
Though it smile upon the blow,
Even its praises must offend thee,
Founded on another's woe:
Though my many faults defaced me,
Could no other arm be found,
Than the one which once embraced me,
To inflict a cureless wound?
Yet, oh yet, thyself deceive not -
Love may sink by slow decay,
But by sudden wrench, believe not
Hearts can thus be torn away:
Still thine own its life retaineth -
Still must mine, though bleeding, beat;
And the undying thought which paineth
Is - that we no more may meet.
These are words of deeper sorrow
Than the wail above the dead;
Both shall live - but every morrow
Wake us from a widowed bed.
And when thou would'st solace gather -
When our child's first accents flow -
Wilt thou teach her to say ‘Father!’
Though his care she must forego?
When her little hands shall press thee -
When her lip to thine is pressed -
Think of him whose prayer shall bless thee -
Think of him thy love had blessed!
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Should her lineaments resemble
Those thou never more may'st see,
Then thy heart will softly tremble
With a pulse yet true to me.
All my faults perhaps thou knowest -
All my madness - none can know;
All my hopes - where'er thou goest -
Wither - yet with thee they go.
Every feeling hath been shaken;
Pride which not a world could bow -
Bows to thee - by thee forsaken,
Even my soul forsakes me now.
But 't is done - all words are idle -
Words from me are vainer still;
But the thoughts we cannot bridle
Force their way without the will.
Fare thee well! thus disunited -
Torn from every nearer tie -
Seared in heart - and lone - and blighted -
More than this I scarce can die.Ga naar voetnoot1
Deze verzen werden met zeer uiteenloopende gevoelens ontvangen. Op velen maakten zij een indruk van groote teederheid en van een soort noodkreet of smeekbede, waaraan geen vrouw van gevoel weerstand zou kunnen bieden. Anderen daarentegen beschouwden ze als een ongepaste en opzichtige te pronk stelling van gevoelens, die in iemands innerlijk verborgen behoorden te blijven. Byron's vriend en levensbeschrijver Moore meent op grond van de Memoranda, dat de eerstgenoemde opvatting de juiste is. ‘Daarin,’ zegt Moore, ‘heeft hij met een oprechtheid, waaraan geen twijfel mogelijk is, de opwelling van teedere herinneringen beschreven, onder welker invloed deze coupletten vervaardigd werden, toen hij op een avond laat alleen in zijn studeerkamer zat te peinzen; terwijl hij het papier, waarop hij ze schreef, met zijn tranen bevochtigde.’Ga naar voetnoot2 Maar de meerderheid in de Londensche | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kringen dacht er anders over. Gretig als men was om deze gedichten op zijn huiselijke omstandigheden, zooals ze niet zonder zucht tot sensatie terstond werden gedoopt, te lezen, weerhield men zich ook niet om de gevoelens van ontstemming, die men jegens den schrijver koesterde, te luchten. Schooner gelegenheid om den man te treffen, die nog geen twee jaren geleden op het toppunt van roem en populariteit stond, kon men niet wenschen. Zijn vijanden lieten zich dan ook niet onbetuigd: de vele conventioneele Engelschen, aan wie hij door zijn excentriciteiten aanstoot had gegeven; de Tories, wier gevoelens hij had beleedigd in het in 1814 gepubliceerde Lines to a Lady WeepingGa naar voetnoot1, waarin de Prins-Regent gehekeld was; de dichters en schrijvers, die hij in zijn satire English Bards and Scotch Reviewers aan de kaak had gesteld en ook degenen, die naijverig waren op zijn roem, - zij allen verhieven hun stem tegen hem. Wordsworth schreef aan Scott: ‘Laat ik slechts één woord van Lord Byron zeggen. De man is krankzinnig. De verzen over zijn persoonlijke aangelegenheden wekken bij mij meer medelijden dan verontwaardiging op. Zijn laatste gedicht is de vischmarkt van Bedlam.... Gij zelf schijnt, wat de verdiensten van Lord B's poëzie betreft, nog onder een zekere zinsbegoocheling te verkeeren en gij stelt de ellendige verzen, het Farewell, veel te hoog. Zij zijn walgelijk wat het gevoel en verachtelijk wat de uitvoering betreft. Though my many faults deface me, etc. Kan men ergerlijker rijmelarij dan zulk een couplet schrijven? Eén vers is juist: All my madness none can know.’Ga naar voetnoot2 Op dergelijke wijze werd hij van alle kanten uitgekreten. Het wispelturige publiek beschuldigde hem nu van iedere mogelijke en onmogelijke misdaad. In Londen kon hij zich in geen theater vertoonen; hij zou er uitgefloten zijn. Op straat werd hij nageroepen en zijn vrienden ontrieden hem een Parlementszitting bij te wonen, daar de leden hem vrij zeker alle den rug zouden toewenden. Zonder eenig bewijs werd hij bij Nero, Tiberius, Sardanapalus of Satan vergeleken. En zoo was hij binnen enkele weken weinig meer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan een verstooteling uit de maatschappij. Hij zelf beschreef zijn positie zeer juist in de volgende woorden: ‘Het is mij niet bekend, waarop het publiek zijn oordeel grondde; maar het was algemeen en het was beslissend. Van mij en de mijnen wist men weinig, behalve dan dat ik gedichten had geschreven, dat ik tot den adelstand behoorde, dat ik getrouwd was, vader geworden was en in moeilijkheden was gewikkeld met mijn vrouw en haar familie - niemand wist waarom, daar de menschen, die zich beklaagden, weigerden hun grieven bekend te maken. In de kranten werd ik voortdurend beschimpt; mijn naam, die met eere door edellieden gedragen was sedert mijn voorvaderen het koninkrijk voor Willem den Veroveraar hielpen bemachtigen, werd geschandvlekt. Ik gevoelde, dat, indien het waar was wat over mij gefluisterd en gemompeld werd, ik ongeschikt voor Engeland was; indien het gelogen was, dan was Engeland ongeschikt voor mij. Ik trok mij terug; maar dat was niet voldoende. Ook in andere landen - in Zwitserland, in de schaduw van de Alpen en bij de blauwe diepten van de meren, werd ik vervolgd en door denzelfden giftigen adem getroffen. Ik ging naar de overzijde van de bergen, doch het was ook daar hetzelfde; daarom ging ik nog een weinig verder en vestigde mij aan de kust van de Adriatische Zee, zooals een in het nauw gebracht hert, dat zijn toevlucht in het water zoekt.’Ga naar voetnoot1 Hij nam wraak op het deugdzame Britsche publiek in de Engelsche zangen van Don Juan, waarin de Londensche hoogere kringen op geestige wijze worden gehekeld. En aan zijn halfzuster Augusta, wier toewijdende liefde zijn eenige steun was geweest gedurende de crisis van zijn huiselijke ellende, betaalde hij den tol der dankbaarheid in de bekende Stanzas to Augusta: When all around grew drear and dark,
And reason half withheld her ray -
And Hope but shed a dying spark
Which more misled my lonely way;
In that deep midnight of the mind,
And that internal strife of heart,
When dreading to be deemed too kind,
The weak despair - the cold depart;
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
When Fortune changed - and Love fled far,
And Hatred's shafts flew thick and fast,
Thou wert the solitary Star
Which rose and set not to the last.Ga naar voetnoot1
Deze Stanzas waren de laatste verzen door Byron in Engeland geschreven. Op den 25sten April 1816 scheepte hij zich in naar Ostende. Te Dover, waar hij aan boord ging, was de nieuwsgierigheid zoo groot, dat hij door een laan van toeschouwers, die aan weerszijden een dichte heg vormden, moest loopen om het schip te bereiken. Verscheidene dames uit de groote wereld hadden zich als kamermeisjes verkleed en stonden zoo in de gangen van zijn hotel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV - Genève - Gedichten van 1816 - Manfred - Venetie - Rome - Childe Harold III - Beppo - Don Juan - Twist met SoutheyByron's plaats van bestemming was Genève, waar ook Shelley toen vertoefde. Hij reisde op zijn gemak door Belgie en daarna den Rijn op langs Coblentz en Basel; vervolgens trok hij door Zwitserland, waar hij o.a. Bern en Meurten bezocht. De opwinding van de voor die dagen groote reis, de nieuwe indrukken, de historische associaties, welke Waterloo opwekte, de schoone natuurtafereelen langs den Rijn bezielden zijn dichterlijk gemoed opnieuw. Wij danken daaraan het vervolg van den Childe Harold: het derde gedeelte van dit gedicht is het eerste van de derde en laatste periode van zijn schrijversloopbaan. Dezen derden zang voltooide hij in Juni 1816 te Genève; in het laatste deel er van kunnen wij Shelley's invloed duidelijk bemerken. Deze was tien of twaalf dagen voor Byron te Genève aangekomen en had zich aan den zuidelijken oever van het meer gevestigd. Dit bracht Byron er toe het hotel Sécheron te verlaten en de villa Diodati te huren, die op eenige minuten afstands van Shelley's woning was gelegen. Tusschen beide mannen ontstond spoedig een intieme vriendschap, die tot het einde van hun leven voortduurde. Door Shelley's invloed leerde Byron de natuur-poëzie van Wordsworth waardeeren; in zijn gedichten uit dezen tijd | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vinden wij de uitdrukking van het transcendentalisme, waarbij men van het standpunt uitgaat, dat de mensch een deel wordt van het weefsel van het Heelal. Het geheele leven wordt beheerscht door een vaag Pantheisme, het godsdienstig geloof of de philosophische theorie, dat God en de Natuur één zijn. Het bracht Shelley, evenals Wordsworth, tot de overtuiging, dat de mensch een geheel vormt met de Natuur; Byron's gedachten en gevoelens ondergingen er vooral den invloed van in den tijd van zijn dagelijkschen omgang met Shelley: I live not in myself, but I become
Portion of that around me; and to me
High mountains are a feeling ...
zegt hij in Childe Harold, terwijl hij de passage besluit met het uitspreken van de overtuiging, dat zijn geest deel uitmaakt van het Heelal: ............. the soul can flee,
And with the sky, the peak, the heaving plain
Of Ocean, or the stars, mingle and not in vain.Ga naar voetnoot1
Maar anders dan Shelley en Wordworth was Byron in den grond meer aan het aardsche gehecht en een blijvende levensbeschouwing is de genoemde theorie dan ook niet voor hem geworden. Vandaar dat, toen hij niet meer dagelijks met Shelley omging, zijn pantheïstische beschouwingen meer en meer vervaagden om ten slotte geheel te verdwijnen. In al de gedichten, die hij in 1816 schreef, kunnen wij den invloed van Wordsworth waarnemen. In het bijzonder is dit het geval met het Sonnet on Chillon en The Prisoner of Chillon, geschreven te Ouchy, waar de dichter twee dagen door slecht weer werd opgehouden. Tot hetzelfde jaar behooren de Monody on Sheridan, The Dream, Darkness, Churchill's Grave, Prometheus, Could I remount the River of my Years, Sonnet to Lake Leman, Stanzas to Augusta (Though the day of my Destiny's over) Epistle to Augusta (My Sister, my sweet Sister) en Lines on Hearing that Lady Byron was ill. Nadat in 't eind van Augustus Shelley en de zijnen naar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Engeland waren teruggekeerd, deed Byron met zijn ouden vriend Hobhouse een tocht door de Berner Alpen, welke hem inspireerde tot het schrijven van zijn beroemd geestendrama Manfred, dat in deze Alpenwereld speelt. Evenals Goethe's Faust, waarmede het veel overeenkomst vertoont, begint het stuk met geestverschijningen in het middernachtelijk uur; zij moeten Manfred helpen de gedachten, die hem voortdurend kwellen, te verbannen. Alles wat hij vraagt is vergetelheid. Een der geesten nadert hem in de gedaante van een schoone vrouw, doch als hij haar wil omvatten, verdwijnt zij. Bewusteloos zinkt hij ten slotte neder. Den volgenden morgen zoekt hij den dood op een der steile rotsen van de Jungfrau, maar een gemzenjager redt zijn leven. Op den top van de Jungfrau komt hij in de hal van Arimanes. Hier verschijnt hem de geest van Astarte. Zijn woorden tot haar moeten den dichter uit het hart zijn gegrepen: Hear me, hear me -
Astarte! my belovédl speak to me:
I have so much endured - so much endure -
Look on mel the grave hath not changed thee more
Than I am changed for thee. Thou lovedst me
Too much, as I loved thee: we were not made
To torture thus each other - though it were
The deadliest sin to love as we have loved.Ga naar voetnoot1
's Avonds vindt de Abt van St. Maurice hem in den toren van zijn kasteel op het punt te sterven. Tegen den dood verzet hij zich niet, wel tegen de geesten, die tevergeefs trachten macht over hem te verkrijgen. De mensch blijft de sterkere. Zijn laatste woorden tot den Abt zijn: ‘Old Man! 't is not so difficult to die’.Ga naar voetnoot2
De drie grondgedachten van het stuk vinden wij in den Faust, in het grootsche en ontzagwekkende van de Alpenwereld en in de persoonlijkheid van den dichter tijdens de periode van zijn ergste pessimisme. Evenals in Childe Harold - en, in mindere mate, in de Oostersche Gedichten - heeft | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Byron zijn persoon en zijn denkbeelden met andere motieven dooreen geweven. Zooals wij dat bij Byron gewoon zijn, wordt Manfred's schuld niet genoemd, wat de geheimzinnigheid verhoogt. Om dit effect te bereiken is zinspeling op bloedschande den dichter niet te zwaar; maar niemand is gerechtigd zonder afdoend bewijs den schrijver zelf van deze daad te beschuldigen. Verder is het de vraag of in Astarte een figuur uit Byron's leven gezocht moet worden; anders zou men onwillekeurig met William Minto aan de mysterieuze Thyrza kunnen denken, wier dood hij zoo diep betreurde.Ga naar voetnoot1 Manfred werd in het Nederlandsch overgebracht door J.F. Brouwenaar (1848), door J.R. Steinmetz (1857), door W. Gosler (1882), en door G.C. van 't Hoog (1899). Byron voltooide het stuk in het begin van 1817 te Venetië, waar hij zich in November 1816 had gevestigd. In het ‘Paradijs der Verbannenen, Italië,’ woonde hij tot zijn vertrek naar Griekenland in Juli 1823. Wij kunnen deze zes jaren van zijn leven in twee perioden verdeelen: van 1816 tot het eind van 1819 is zijn naam in hoofdzaak verbonden met Venetië; de overige jaren bracht hij, te zamen met Gravin Guiccioli, grootendeels door te Ravenna; maar ook woonde hij in die jaren gedurende langer of korter tijd te Padua, Bologna, Pisa en Genua, terwijl hij in de lente van 1817 zijn eerste en eenige bezoek aan Rome bracht. Het kan niet ontkend worden, dat de dichter te Venetië, gedeeltelijk uit roekeloosheid en wanhoop, deels ook uit een aangeboren neiging, een losbandig leven leidde. Hij had een liaison met de vrouw van een ‘Koopman van Venetië’, een manufacturier, in wiens huis hij kamers had gehuurd, nam daadwerkelijk deel aan de Carnavalpret van 1817 en werd ten slotte door een aanval van koorts op het ziekbed geworpen. In een brief aan Moore, gedateerd 28 Februari 1817, beschrijft hij zijn Venetiaansche levenswijze en zijn gevoelens uit dien tijd als volgt: ‘Op het oogenblik volg ik de leefwijze van een invalide. Het Carnaval - dat wil zeggen het laatste gedeelte er van en het laat in den nacht naar bed gaan - had me een beetje | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van streek gebracht. Maar dat is voorbij - en nu zijn wij in de vasten met niets dan onthouding en gewijde muziek. De pret werd besloten met een gemaskerd bal, waar ik naar toe ben geweest, zooals trouwens naar de meeste feestelijkheden van die soort; en hoewel ik me over het algemeen niet erg te buiten ben gegaan, toch bemerk ik, dat het zwaard de scheede verslijt, ofschoon ik nog maar pas negen en twintig ben geworden: So we'll go no more a-roving
So late into the night,
Though the heart be still as loving
And the moon be still as bright.
For the sword outwears iets sheath,
And the soul wears out the breast,
And the heart must pause to breathe,
And Love itself have rest.
Though the night was made for loving,
And the day returns too soon,
Yet we'll go no more a-roving
By the light of the moon’.Ga naar voetnoot1
Dit is het mooiste lyrische gedichtje door Byron geschreven. Alles er in is schoon: de groote eenvoud van het gevoel, de helderheid van de taal, de schoonheid van de metaphoor. De laatste regel, die plotseling is afgebroken, alsof de woorden door een snik zijn vervangen, is volmaakt in zijn kortheid: klank en gevoel zijn hier volkomen aan elkaar gelijk. In April bracht Byron zijn bezoek aan Rome; hij bezocht onderweg Ferrara, waar hij op het gezicht van Tasso's gevangenis geinspireerd werd tot zijn gedicht The Lament of Tasso.Ga naar voetnoot2 Zijn indrukken van Rome gaf hij weer in den vierden zang van Childe Harold. Deze verscheen in het begin van 1818 in het licht en was opgedragen aan zijn ouden reisgenoot Hobhouse, dien hij weder te Rome had ontmoet. Den grooten omvang van zijn dichterlijk genie toonde deze laatste zang van het beroemde gedicht aan de gansche wereld. Byron's groote | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaven bleken tot volledige ontplooiing te zijn gekomen; geadeld door levenswijsheid en natuurstudie, door den indirecten invloed van Wordsworth en de gelukkige vriendschap met Shelley plaatsten zij hem onder de Dii Majores der Engelsche dichtkunst. Bij het einde der maand keerde Byron naar Venetië terug en vestigde zich in de villa La Mira aan den oever van de Brenta. Hier bracht hij den zomer en een deel van den herfst door; in October verhuisde hij naar het Palazzo Moceniqo in het centrum der stad gelegen. Hij woonde toen samen met de vrouw, die zijn Fornarina genoemd wordt. Zijn geliefde sport, het zwemmen, bleef hij met groote toewijding beoefenen; het verschafte hem namen als ‘de Engelsche visch’, ‘de water-spaniel’, ‘de zeeduivel’. Men vertelt, dat een gondelier de vraag van een reiziger, waar Lord Byron al zijn gedichten toch vandaan had, beantwoordde met: ‘Hij duikt er om.’ Hoezeer hij echter ook vermaken najoeg of sport beoefende, zijn litteraire werkzaamheid leed er niet onder. Hij schreef in deze dagen: Beppo, Ode on Venice, Mazeppa en de eerste zangen van Don Juan. Beppo, a Venetian Story, was Byron's eerste proeve in het ottava rima, de maat, welke hij later met zooveel succes in Don Juan aanwendde. De verzen zijn vloeiend geschreven en rijgen velerlei gedachten op bekoorlijke wijze aan elkaar. Het aardige schetsje, dat door Mr. J. van Lennep in het Nederlandsch is overgebracht,Ga naar voetnoot1 leest prettig, maar ontleent toch vooral zijn beteekenis aan het feit, dat het het voorspel is van het langste en, naar veler oordeel, beste werk van den dichter, Don Juan. Dit gedicht is zonder twijfel het meest karakteristieke van Byron's werken; het werd aangevangen in September 1818 te Venetië, waar de eerste vier zangen voltooid werden. De vijfde werd te Ravenna geschreven - met een tusschenpoos van ongeveer negen maanden. Daarna legde Byron het gedicht gedurende meer dan een jaar weg op verzoek van Teresa Guiccioli,Ga naar voetnoot2 die niet hield van ‘that horrid Don,’ evenmin als Augusta Leigh. Maar in Juni 1822 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
begon de dichter aan den zesden zang en in Maart 1823 had hij den zestienden zang klaar. Toen er na zijn dood in 1824 in zijn kamer een onderzoek werd ingesteld, ontdekte men veertien coupletten van een zeventienden zang; deze zijn pas in 1903 gepubliceerd. Niettegenstaande zijn aanzienlijke lengte is het gedicht onvoltooid; het is zelfs twijfelachtig, of er ooit een eind aan gekomen zou zijn. Het is een merkwaardige dooreenmenging van gedachten en gevoelens, even vol van contrasten en onverwachte wendingen als Byron's eigen leven. De dichter zelf noemde het: A nondescript and ever varying rhyme,
A versified Aurora Borealis.Ga naar voetnoot1
In Don Juan gaf de dichter een schildering van de wereld, zooals hij die zag; maar tegelijkertijd gaf hij aan de wereld een beeld van zich zelf. Evenmin als in Childe Harold is er hier een eigenlijke intrigue; een held is noodig om iemand te hebben, rondom wien de verschillende gebeurtenissen gegroepeerd kunnen worden. Toch is Don Juan veel meer het middelpunt van het gedicht dan Childe Harold in de Pilgrimage. Met de grootste vrijmoedigheid onderbreekt de dichter echter voortdurend den voortgang van het verhaal om zich dan te verlustigen in uitweidingen, waarin hij zijn denkbeelden op vaak zeer geestige wijze uit: I must own,
If I have any fault, it is digression,
Leaving my people to proceed alone,
While I soliloquize beyond expression.Ga naar voetnoot2
De eerste zang beschrijft de avonturen van den held in Spanje, waarbij de dichter in het schilderen van Donna Inez ongetwijfeld Lady Byron voor oogen gehad heeft: His mother was a learned lady, famed
For every branch of every science known -
In every Christian language ever named,
With virtue equalled by her wit alone.Ga naar voetnoot3
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze zang eindigt geheel in Byroniaanschen trant met treffende toespelingen op de levensomstandigheden van den dichter: No more, no more - Oh! never more on me
The freshness of the heart can fall like dew.
Men vindt verder in het gedicht levendige beschrijvingen van een storm op zee en van een schipbreukGa naar voetnoot1, van een slavenmarktGa naar voetnoot2, van de bestorming van een stadGa naar voetnoot3. In den zevenden tot den tienden zang wordt de held naar Rusland gebracht; vandaar gaat hij naar Londen en verschaft den dichter zoo gelegenheid om in satirischen stijl eerst het leven in de metropolis en daarna dat op een Engelsch landhuis te beschrijven. Het laatste gedeelte van het gedicht handelt over Norman Abbey, waarmede Byron's landgoed Newstead wordt bedoeld, dat hij in 1817 had moeten verkoopen. De idylle van Haidee en Juan op het Cycladen-eiland bevat schoone liefdeslyriek; en de Ave-Maria coupletten behooren tot de teederste en welluidendste in de Engelsche taal. Van Don Juan is slechts zeer weinig in onze taal overgebracht. Nicolaas Beets vertaalde Julia's Afscheidsbrief (I, 192-198), Minnesmart (III, 2) en Begoocheling (VII, 1); Mr. Jacob van Lennep het Verwijt van den Griekschen Zanger aan zijn Landgenooten in 1810.Ga naar voetnoot4 In deze schoone en beroemde regels over de Grieksche Eilanden, die in het midden van den derden zang zijn ingelascht, geeft de dichter nog eens uiting aan zijn onverminderde liefde voor het klassieke Griekenland: The Isles of Greece, the Isles of Greece!
Where burning Sappho loved and sung,
Where grew the arts of War and Peace,
Where Delos rose and Phoebus sprung!
Eternal summer gilds them yet
But all, except their Sun, is set.Ga naar voetnoot5
Macaulay heeft de opmerking gemaakt, dat Byron slechts één man en één vrouw kon schilderen.... een vrouw, die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al zachtheid en teederheid was, die er van hield te liefkoozen en geliefdkoosd te worden, maar die door hartstocht in een tijgering kon veranderen.Ga naar voetnoot1 Deze bewering mag gedeeltelijk waar zijn wat de Oostersche Verhalen betreft, zij is het niet met betrekking tot de vrouwelijke karakters in Don Juan. Haidee is een jong, onschuldig, beminnend meisje, wier lief karakter als een gouden draad door het weefsel er om heen loopt. Zij is door en door vrouwelijk, wat Donna Julia trouwens ook is. Maar hoezeer verschilt de laatste toch weer van het natuurkind Haidee. Beide karakters zijn met een meesterhand geteekend; Julia's afscheidsbrief in den eersten zang is onnavolgbaar. Een andere vrouw van de wereld, die toch weer geheel verschillend is van Donna Julia, is Lady Adeline Amundeville, een knappe teekening van een Engelsche ‘lady of fashion’. Met Miss Millpont wordt klaarblijkelijk Lady Byron bedoeld, terwijl de lieftallige Aurora Raby ongetwijfeld gravin Guiccioli vertegenwoordigt. Bij het uitbeelden van deze vrouwelijke karakters toont Byron een nauwgezette kennis van de vrouw en van de wereld te bezitten. Alles wat de dichter dacht en gevoelde vinden wij in Don Juan uitgedrukt, waardoor dat merkwaardige mengsel van beschrijving, pathos, humor, avonturen en hekeling ontstond, dat wel eenig is in de literatuur. Satire vormt het hoofdbestanddeel; anders dan in English Bards and Scotch Reviewers wordt zij echter op speelsche wijze toegediend; maar het is met de speelschheid van een tijger. De Engelsche zangen aan het einde wekten groote verontwaardiging op, evenals de eerste zangen bij hun verschijning hadden gedaan. Het British Magazine zeide, dat zijn lordschap zijn persoonlijk karakter door dit gedicht had gedegradeerd; het London Magazine noemde het een satire op de welvoeglijkheid, de Edinburgh Monthly een melancholieke vertooning. Het Blackwood Magazine ging wel het verst door te verklaren, dat de schrijver op brute wijze al de beste gevoelens der menschheid had gehoond. Het spreekt van zelf, dat deze ongunstige commentaren de populariteit van het gedicht slechts vergrootten. Bovendien werd het van bevoegde zijden ook zeer geprezen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo zeide Walter Scott, dat de auteur ieder onderwerp uit het menschelijk leven had behandeld en iedere snaar van de goddelijke harp had doen klinken, van de zachtste tot de machtigste en hartroerendste tonenGa naar voetnoot1. Goethe noemde Don Juan een werk van onbegrensd genieGa naar voetnoot2, terwij Shelley schreef: ‘Dit gedicht draagt tegelijkertijd den stempel van oorspronkelijkheid en onnavolgbaarheid. Nooit is er iets in het Engelsch geschreven, dat er maar eenigszins op gelijkt, en, als ik een voorspelling mag wagen, er zal ook in de toekomst niet iets dergelijks geschreven kunnen worden, tenzij het het teeken met zich draagt van tweedehandsch en geleend licht.’Ga naar voetnoot3 Maar Byron's uitgever Murray schreef aan den dichter, dat een commissie van vrienden van Byron - Hobhouse, Moore, Scrope Davies, Kinnaird en Hookham-Frere - unaniem van oordeel was, dat het gedicht niet mocht verschijnen. Tot dat oogenblik had afkeurende kritiek steeds grooten invloed op Byron gehad; ditmaal echter was hij zeker van zich zelf. Met toenemend zelfvertrouwen verdedigde hij zijn werk tegen allen, die het aanvielen. In Januari 1819 schreef hij aan Murray: ‘Doe mij het genoegen en druk (voor particuliere verspreiding) vijftig exemplaren van Don Juan.... Druk het in zijn geheel: de regels op Castlereagh moet ge natuurlijk weglaten, daar ik niet in Engeland ben om hem genoegdoening te geven.... Maak geen canticles van mijn canto's. Het gedicht zal in den smaak vallen, als het geestig is; als het dood en dor is, valt het. Maar ik zal nooit toestemmen in uw duivelsche verkortingen en verminkingen. Zoo ge wilt, kunt ge het anoniem doen verschijnen, misschien is dat beter; maar ik zal mij tegen allen weten te verdedigen en mij schrap zetten als een stekelvarken’.Ga naar voetnoot4 Don Juan is inderdaad Byron's meest grootsche werk en hij gevoelde dat. Hij was volmaakt meester van het ottava rima, waarin de verzen geschreven zijn; en de spotzieke of satirische geest, die alles | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beheerscht, is Byron zelf. Doch het is evenmin als zoo vele van zijn latere gedichten een werk voor jonge lezers. De eerste zang was opgedragen aan Southey: Bob Southey! You're a poet - Poet-laureate,
And representative of all the race;
Although 't is true that you turned out a Tory at
Last, - yours has lately been a common case;
And now, my Epic Renegade! what are ye at?
With all the Lakers, in and out of place?
A nest of tuneful persons, to my eye
Like ‘four and twenty Blackbirds in a pye’.
De opdracht bevatte scherpe aanvallen op de Lake-poets in 't algemeen, maar op den Poet-Laureate Southey in 't bijzonder. Toen Don Juan in Juli 1819 in het licht kwam, was het zonder deze opdracht. ‘Daar het gedicht anoniem verschijnt,’ schreef Byron aan Murray, ‘moet ge de opdracht weglaten. Ik wil den hond niet in het donker slaan; dergelijke dingen zijn goed voor schurken en renegaten zooals hij.’Ga naar voetnoot1 Byron's twist met Southey, die nu een onverzoenlijke strijd was geworden, was reeds begonnen met de verschijning van English Bards and Scotch Reviewers in 1809, waarin hij zijn tegenstander aldus aansprak: ‘Oh, Southey! Southey! cease thy varied song!
A bard may chaunt too often and too long:
As thou art strong in verse, in mercy, spare!
A fourth, alas! were more than we could bear.Ga naar voetnoot2
Bijna zijn geheele leven gevoelde Byron een grondige verachting en minachting voor ‘Bob Southey’, dien hij beschuldigde van litterairen zelfmoord en politieke verzaking van beginselen. Zijn oordeel over Southey in English Bards heeft hij nimmer herroepen, wel dat over verschillende andere schrijvers, zooals Wordsworth. De tijd heeft geleerd, dat Byron's oordeel juist was. Southey was ongetwijfeld een letterkundig aangelegd man, die het goed meende; maar zijn middelmatigheid als dichter wordt thans algemeen toege- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geven. En ook in zijn eigen tijd waren er weinigen, die niet inzagen hoe onvergelijkelijk veel hooger Byron als dichter stond. Dat hij op middelbaren leeftijd andere denkbeelden had dan in de jongelingsjaren is een omstandigheid, die hij gemeen had met Wordsworth, Coleridge en vele anderen. Maar ofschoon Byron geen sympathie kon gevoelen voor de Lake-dichters, voor de twee laatstgenoemde had hij wel achting en waardeering. Toch waren zij allen in bijna elk opzicht tegenstanders van Byron; doch de haat en de verachting, welke deze voor hun richting koesterde, concentreerden zich in zijn afkeer van Southey, die hem bovendien persoonlijke redenen tot verontwaardiging had gegegeven. Spoedig nadat Byron zich te Genève had gevestigd, maakte Southey ook een reis naar Zwitserland en verspreidde, naar Byron geloofde, bij zijn terugkomst in Engeland het lasterlijke bericht, dat Byron en Shelley ‘een verbond van bloedschande met twee zusters’ hadden gesloten. Een van deze was de vrouw van Shelley, de andere Miss Clairmont, die de moeder werd van Byron's dochter Allegra. Byron was door de aantijging diep beleedigd en hij heeft het zijn tegenstander nooit vergeven. In de opdracht van Don Juan nam hij revanche, hoewel deze opdracht bij de verschijning, zooals wij zagen, weggelaten was wegens de anonimiteit van het gedicht. Maar Southey had reeds kennis gekregen van het bestaan er van en ook van haar aard. ‘Hebt ge gehoord’, schrijft hij, ‘dat Don Juan naar Engeland is gezonden met een opdracht aan mij, waarin Lord Castlereagh en ik te zamen worden uitgescholden als de twee Roberts? Ik ben bang, dat de vervolging van de eene Robert voor de reden gehouden zal worden, waarom de opdracht niet wordt gedrukt. Lord Byron zou goed gedaan hebben er aan te denken, dat de andere Robert ook opdrachten kan schrijven; en dat hij, als het noodig is, zijn eigen zaak zoowel in proza als op rijm tegen een schurk zoowel als tegen een lasteraar kan verdedigen’.Ga naar voetnoot1 Hierbij liet de schrijver van dezen brief het niet en toen hij bij den dood van Koning George den Derden een lijkzang | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moest schrijven (The Vision of Judgment), greep hij in het Voorbericht de gelegenheid aan om ‘aan enkele van zijn verplichtingen jegens Lord Byron te voldoen door het geven van een aantal opmerkingen over Don Juan.’ Deze opmerkingen zijn niet alleen merkwaardig voor den letterkundigen twist tusschen de twee dichters, maar ook voor den strijd van den maker ervan tegen den geest van zijn tijd. ‘Wat zal men dan zeggen,’ lezen wij, ‘van degenen, voor wie de onnadenkendheid en brooddronkenheid van een tot uitspattingen geneigde jeugd niet langer als verontschuldiging kan gelden, maar die geschreven hebben op een bezonken mannelijken leeftijd en met een vooropgezet doel?.... Mannen met een verdorven gemoed en een ziekelijke verbeelding, die, terwijl zij een systeem van denkbeelden ten bate van hun eigen ellendige gedragslijn opbouwen, zich verzet hebben tegen de heiligste voorschriften der menschelijke samenleving; en die, terwijl zij dien geopenbaarden godsdienst haten, welken zij met al hun pogingen en pocherij toch niet geheel kunnen loochenen, hun best doen om anderen even ongelukkig te maken als zij zelf zijn door ze te besmetten met een zedelijk vergift, dat de ziel aantast. De school, die zij gesticht hebben, kan met recht de Satanische school genoemd worden; want, ofschoon hun voortbrengselen in de wellustige gedeelten den geest van Belial ademen en den geest van Moloch in die walgelijke schilderingen van afgrijselijkheden en verschrikkingen, welke zij met voorliefde weergeven, toch worden zij meer in het bijzonder gekarakteriseerd door een Satanischen trots en een boute goddeloosheid, welke toch nog altijd het gevoel van ellende en wanhoop veraden, dat er aan verbonden is.’Ga naar voetnoot1 Byron antwoordde in een Appendix bij The Two Foscari, dat in December 1821 het licht zag. Hij beschuldigde Southey nu in het openbaar van het rondstrooien van lasterlijke aantijgingen na zijn terugkomst uit Zwitserland in 1817. Southey antwoordde in The Courier van Januari 1822. Zijn positie was sterk, want hij was in staat een directe en positieve ontkenning van de tegen hem uitgebrachte beschul- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diging te geven. Maar hij kleedde zijn antwoord op zeer onaangename wijze in: hij had, toen hij in het buitenland vertoefde, niet naar Byron geïnformeerd, want hij gevoelde niet de minste nieuwsgierigheid. Ook sprak hij nog eens weer van de Satanische school, terwijl hij aldus eindigde: ‘Ik heb een steen naar hen geslingerd, welke hun Goliath midden in het voorhoofd heeft getroffen. Ik heb zijn naam aan den schandpaal genageld, waar hij zal blijven, zoolang hij zal bestaan. Wie het kan, neme hem er af!’ Byron reageerde hierop op twee manieren: hij zond een uitdaging aan Southey door middel van zijn vriend Douglas Kinnaird, die haar echter nimmer heeft overgebracht. Maar de andere manier was beter en had meer effect: het was de publicatie van Byron's Vision of Judgment. Zoomin Murray als een ander bekend uitgever, Longman, had zich met de uitgave willen belasten; maar nu verscheen het in het eerste nummer van The Liberal, een periodiek, dat door Byron, Shelley en Leigh Hunt gesticht was en dat ten slotte uitgegeven werd door John Hunt te Londen, die er voor vervolgd en beboet werd. The Vision of Judgment beschrijft de hinderpalen, die den overleden koning in den weg staan om in den hemel toegelaten te worden. Geschreven in het ottava rima is het een geestige parodie op het gelijknamige gedicht van den Laureate, die bij 's konings dood in hexameters een apotheose van zijn komst in den hemel had geschreven. Byron's travestie is in uitvoering bijna volmaakt. Het is even zeker de eerste der parodieën, als de Ilias de eerste plaats inneemt onder de epische gedichten, of de Pilgrim's Progress onder de allegorieën.Ga naar voetnoot1 Het geheele gedicht tintelt van geest en humor en de aanval op Southey zelf is een voortdurende bron van vroolijkheid: He said - (I only give the heads) - he said,
He meant no harm in scribbling; 't was his way
Upon all topics; 't was, besides, his bread,
Of which he buttered both sides; 't would delay
Too long the assembly (he was pleased to dread),
And take up rather more time than a day,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
To name his works - he would but cite a few -
‘Wat Tyler’ - ‘Rhymes on Blenheim’ - ‘Waterloo’.
Southey was verstandig genoeg om niet meer te antwoorden: hij had het verloren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V - Teresa Guiccioli - Stanzas to the Po - Gedachten over den dood - Ravenna - Bologna - Pisa - Genua - Gedichten aan Guiccioli - De drama's - Marino Faliero - The Two Foscari - Sardanapalus - Werner - The Deformed Transformed - Cain - The Age of Bronze - The Island - De Carbonari - Naar Griekenland - Missolonghi - Dood van Lord Byron - ZwanenzangAan Byron's verblijf te Venetië kwam onverwachts een einde door zijn ontmoeting met de jonge gravin Teresa Guiccioli, die als een ster aan den stormachtigen horizon van zijn leven verschijnt.Ga naar voetnoot1 Zij was de dochter van een edelman uit de Romagna, werd in een klooster opgevoed en op zestienjarigen leeftijd door haar ouders uitgehuwelijkt aan een van de rijkste grondbezitters van het land, Graaf Guiccioli, die toen zestig jaar oud was. Byron werd aan haar voorgesteld op een avondje bij gravin Benzoni, die te Venetië een soort litteraire bijeenkomsten organiseerde; de kennismaking was beslissend voor de rest van beider leven. ‘De jonge Italiaansche,’ zegt Moore, ‘werd plotseling door zulk een hartstochtelijke liefde bezield als waarvan zij zich tot op dat oogenblik geen voorstelling had kunnen maken; zij had zich de liefde gedacht als iets, waarmede men zich vermaakt, nu werd zij er de slavin van.’Ga naar voetnoot2 De beschrijving, welke Madame Guiccioli van Lord Byron geeft, toont duidelijk hoe diep de indruk was, die hun eerste ontmoeting op haar maakte: ‘Zijn edel en buitengewoon schoon gelaat, zijn stem, zijn manieren, de duizend betooveringen, die hem omringden, maakten hem zoo verschillend van en zoo zeer uitblinkend boven alle anderen, die ik tot dat oogenblik had ontmoet, dat het onmogelijk zou zijn, dat hij niet den diepsten indruk op mij had achtergelaten.’Ga naar voetnoot3 Van zijn kant was Byron geheel onder | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de bekoring van de jonge vrouw en hij gaf in proza en in poëzie uiting aan zijn gevoelens. In Don Juan geeft hij een idealisatie van haar in het karakter van Aurora Raby: Aurora Raby, a young star who shone
O'er Life, too sweet an image for such glass,
A lovely being, scarcely formed or moulded,
A rose with all its sweetest leaves yet folded.Ga naar voetnoot1
Toen zij in April 1819 Venetië had verlaten om met haar echtgenoot diens bezittingen in de Romagna te bezoeken, schreef ze Byron verscheidene brieven, waarin ze hem smeekte haar te volgen. Toen zij te Ravenna aankwam, was haar verlangen zoo groot, dat ze ernstig ziek werd. Toen begaf de dichter zich naar haar op weg en reizende over Padua, Ferrara en Bologna schreef hij aan de oevers van de Po de schoone Stanzas to the Po: River, that rollest by the ancient walls,
Where dwells the Lady of my love, when she
Walks bij the brink, and there perchance recalls
A faint and fleeting memory of me:
What if thy deep and ample stream should be
A mirror of my heart, where she may read
The thousand thoughts I now betray to thee,
Wild as thy wave, and headlong as thy speed!
A stranger loves the Lady of the land,
Born far beyond the mountains, but his blood
Is all meridian, as if never fanned
By the black wind that chills the polar flood.
My blood is all meridian; were it not,
I had not left my clime, nor should I be
In spite of tortures, ne'er to te forgot,
A slave again of love, - at least of thee.
'T is vain to struggle - let me perish young -
Live as I lived, and love as I have loved;
To dust if I return, from dust I sprung,
And then, at least, my heart can ne'er be moved.Ga naar voetnoot2
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze verzen zijn uitermate kenteekenend voor den dichter en geven zijn stemming zuiver weer. Te Ferrara bezocht hij de begraafplaats Certosa en werd diep getroffen door de eenvoudige grafschriften. In zijn brieven vermeldt hij er enkele: Martini Luigi,en Lucrezia Picini, Zulke woorden kwamen altijd volkomen met Byron's gemoedsstemming overeen. ‘Het schijnt mij toe,’ schreef hij, ‘dat deze twee en drie woorden alles samenvatten, wat over dit onderwerp gezegd kan worden, - en dan zijn ze in het Italiaansch volmaakte muziek. Zij bevatten twijfel, hoop, nederigheid; niets kan gevoeliger zijn dan het “implora” en de nederigheid van het verzoek; zij hebben genoeg van het leven gehad - zij hebben niets dan rust noodig ....Laat mij het “implora pace” op mijn graf hebben en niets anders.’Ga naar voetnoot1 De woorden herinneren ons aan het Fragment, dat de jonge dichter in 1803 had geschreven: My epitaph shall be my name alone.Ga naar voetnoot2)
Toen Byron te Ravenna aankwam, was de gravin nog zeer ziek; door zijn aanwezigheid en de zorgen van een beroemd Venetiaansch geneesheer, die op zijn raad ontboden was, herstelde zij echter. ‘Het onuitsprekelijk geluk,’ schrijft La Guiccioli, ‘dat ik in Lord Byron's gezelschap gevoelde, had zulk een uitwerking op mijn gezondheid, dat ik slechts twee maanden later mijn echtgenoot op een rondreis, die hij moest maken, kon vergezellen.’Ga naar voetnoot3 De echtenoot schijnt trotsch op zijn gast geweest te zijn. ‘Ik weet niet,’ schreef Byron aan Murray, ‘wat ik van hem moet denken. Hij komt mij herhaaldelijk bezoeken en neemt me mee op rijtoeren (zooals Whittington den Lord Mayor) in een met zes paarden be spannen koets. Het schijnt buiten kijf, dat hij volkomen door haar geleid wordt - en, wat dat betreft, dat is ook met mij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het geval.’ Inderdaad heeft geen andere vrouw zooveel invloed op hem gehad; en geen andere vrouw heeft zijn gedachtenis als die van een afgod bewaard. Byron gevoelde zich, behalve door de aanwezigheid van Teresa Guiccioli, tot Ravenna aangetrokken door zijn vereering van Dante, wiens graf zich daar bevindt. Dante was de dichter van de vrijheid geweest. Vervolging, verbanning, vrees voor een laatste rustplaats in vreemden bodem hadden zijn beginselen niet kunnen schokken. Door dit alles gevoelde Byron zich in het bijzonder tot hem aangetrokken; hij schreef hier The Prophecy of Dante,Ga naar voetnoot1 welke hij met een schoone inleiding opdroeg aan Gravin Guiccioli. Er zijn verschillende andere bewijzen, dat Byron haar oprecht, en niet met een half hart, zooals men heeft beweerd, liefhad. Het blijkt zonneklaar uit den brief, dien hij schreef op het schutblad van het boek, dat zij bezig was te lezen en dat hij in haar kamer vond: ‘...Je zult deze Engelsche woorden niet begrijpen en anderen zullen ze ook niet begrijpen; dat is de reden, waarom ik ze niet in het Italiaansch heb neergekrabbeld. Maar je zult het handschrift herkennen van hem, die je hartstochtelijk lief had, en je zult vermoeden, dat hij met een boek van jou in de hand alleen aan liefde kon denken. In dat woord, schoon in alle talen, maar het schoonst in het Italiaansch - Amor mio - is mijn bestaan hier en hiernamaals samengevat. Ik gevoel, dat het doel van mijn bestaan nu en in de toekomst van jou afhangt; mijn lot wordt door jou bepaald en je bent een vrouw van zeventien jaar, en twee jaar uit het klooster. Met geheel mijn hart wenschte ik, dat je er in gebleven waart, of dat ik je tenminste als getrouwde vrouw nooit ontmoet had. Maar dat is alles nu te laat. Ik heb je lief en jij bemint mij, tenminste dat zeg je en je handelt er ook naar, wat in elk geval een groote troost voor mij is. Maar ik heb je meer dan lief, en ik kan niet ophouden je lief te hebben. Denk soms aan mij, als de Alpen en de Oceaan ons zullen scheiden - maar dat zullen ze nooit doen, als jij het niet wilt.’Ga naar voetnoot2 Wij gelooven, dat met Byron's kennismaking met gravin Guic- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cioli de oude teederheid, die hem van nature kenmerkte, terugkeerde; en dat hij er een voorgevoel van had, dat deze liefde zijn laatste zou zijn. Het gevoel van genegenheid, dat hem de romance van zijn eerste liefde voor de Morgenster van Annesley weer voor oogen tooverde, ging gepaard met de wederom alles overheerschende melancholische stemming, welke hem voor altijd karakteriseert. Gedurende haar ziekte te Ravenna schreef hij reeds: ‘Ik vrees zeer, dat La Guiccioli tering zal krijgen, waartoe ze eenigszins is voorbestemd. Zoo is het nu met alles en met ieder, voor wien ik zoo iets als echte genegenheid gevoel: strijd dood en wanklanken omringen hen. Ik heb zelfs nooit een hond, waar ik van hield of die van mij hield, in het leven kunnen houden.’Ga naar voetnoot1 Toen Teresa in Augustus 1819 met den graaf Bologna had verlaten, waar Byron zich eveneens tijdelijk had gevestigd, gevoelde hij zich eenzaam en verlaten, wandelde lusteloos naar het leege huis en bracht daar uren door in haar boeken bladerende. Een ander maal bracht hij een langen tijd mijmerend door in haar tuin, droomend bij de fonteinen, die in Italiaansche tuinen zoo dikwijls voorkomen, vol donkere voorgevoelens van de toekomst. Een van de uitingen van deze stemming was het schoone couplet in Don Juan: Oh Love! what is it, in this world of ours,
Which makes it fatal to be loved?Ga naar voetnoot2
In September verlieten Byron en Teresa te zamen Bologna en vestigden zich te Venetië; Moore en andere vrienden vonden hen geïnstalleerd in zijn villa La Mira. Nadat de dichter een ernstigen aanval van koorts had doorstaan, verscheen tegen het einde van het jaar de graaf plotseling ten tooneele. Hij nam zijn vrouw mede naar Ravenna, Byron zwaarmoediger dan ooit achterlatende. Deze dacht er in die dagen ernstig over naar Engeland terug te keeren of zich in Bolivia te vestigen. Aan de gravin schreef hij: ‘Je bent, en zult altijd zijn, mijn eerste gedachte. Maar op dit oogenblik ben ik in een ellendigen toestand, daar ik niet weet, wat van de twee | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik moet kiezen; aan den eenen kant vrees ik, dat ik je voor altijd zou compromitteeren door mijn terugkeer naar Ravenna en de gevolgen van zulk een stap en aan den anderen kant ben ik zoo bang, dat ik zoowel jou als mijzelf en alles wat ik ooit aan geluk heb gekend zal verliezen, als ik je niet meer terug zal zien. Ik bid, ik smeek je getroost te zijn en te gelooven, dat ik alleen kan ophouden je lief te hebben door te sterven. Ik ga vertrekken om je te redden en ik verlaat een land, dat voor mij zonder jou ondraaglijk is.... Vaarwel! met dat eene woord is de dood van mijn geluk uitgedrukt.’Ga naar voetnoot1 Intusschen had het verdriet over de scheiding zulk een uitwerking op Teresa, dat zij spoedig na haar aankomst te Ravenna wederom zoo gevaarlijk ziek werd, dat niet alleen de graaf maar ook de Contessa's bloedverwanten Byron met den meesten aandrang verzochten naar Ravenna te komen. Deze was toen op het punt om naar Engeland terug te keeren; toch was er nog heel wat aarzeling bij hem. De manier, waarop hij ten slotte besloot niet te gaan, is nogal vermakelijk. In een brief door een vriendin van Madame Guiccioli, die bij het voorval tegenwoordig was, geschreven lezen wij hieromtrent: ‘Hij was geheel klaar voor de reis, zijn handschoenen had hij aan, zijn reispet op en zelfs zijn rijzweep in de hand. Men wachtte er alleen nog maar op, dat hij naar beneden zou komen, daar zijn koffers alle reeds in de gondel waren. Op dat oogenblik verklaart My Lord, alleen om een voorwendsel te hebben, dat, indien de klok één uur mocht slaan voordat alles in orde was (zijn wapenen waren nog niet geheel klaar), hij dien dag niet meer zou vertrekken. De klok slaat en hij blijft!’ De schrijfster voegt er bij: ‘Het is duidelijk, dat hij den moed niet had om weg te gaan.’Ga naar voetnoot2 Byron ging dan ook niet naar Engeland, maar naar Ravenna, waar hij den avond voor Kerstmis aankwam. Spoedig daarna trachtten zoowel graaf Guiccioli als de Contessa een echtscheiding te verkrijgen, maar gemakkelijk was dat niet. Eindelijk, in Juli 1820, willigde de Paus het verzoek in. Teresa verliet, zooals in het Pauselijk besluit was voorgeschreven, terstond de stad en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trok zich op haars vaders landhuis terug; haar rijkdom, haar maatschappelijke positie, zelfs haar goeden naam bracht zij gaarne ten offer. Men kan inderdaad niet twijfelen aan haar toegewijde liefde voor Byron. Met haar vader en haar broer, graaf Pietro Gamba, met wien de dichter zeer bevriend was geworden, vertrok zij een jaar later naar Florence. Byron was gedurende dien tijd in het Palazzo Guiccioli te Ravenna blijven wonen. Maar toen de Gamba's, die uit de Romagna verbannen waren, naar Zwitserland wilden uitwijken, wist hij hen met behulp van Shelley te bewegen zich te Pisa te vestigen. En naar deze plaats volgde hij hen in November 1821. Teresa verlangde hartstochtelijk naar hem; maar Byron was als gewoonlijk vol donkere voorgevoelens en hij verliet Ravenna dan ook schoorvoetend. ‘Ik had naar Griekenland willen gaan,’ schrijft hij aan Moore, ‘te zamen met haar broer, die een bewonderenswaardige en flinke kerel is.... en die gloeit voor de vrijheid. Maar de tranen van een vrouw, die haar echtgenoot voor mij heeft verlaten, en de zwakheid van mijn eigen hart, zijn sterker dan deze plannen, waaraan ik wel zeer moeilijk zal kunnen toegeven.’Ga naar voetnoot1 In een anderen brief zegt hij: ‘Ik verlaat Ravenna zoo ongaarne en met zoo'n sterk voorgevoel, dat mijn vertrek van het eene tot het andere ongeluk zal leiden, dat ik niet den moed heb nog een woord over dit onderwerp te uiten.’Ga naar voetnoot2 Shelley huurde voor Byron het Palazzo Lanfranchi te Pisa, een oud gebouw aan de Arno. Hier woonde de dichter, nu vereenigd met La Guiccioli, bijna een jaar. Met Shelley had hij dagelijks omgang; den vooravond bracht hij gewoonlijk door met Teresa en daarna schreef hij tot diep in den nacht. Toen de Gamba's, die altijd als gevaarlijk werden beschouwd wegens hun revolutionnaire neigingen, uit Toscane werden verbannen, verliet ook Byron met Teresa in September 1822 Pisa. Hij vestigde zich te Albaro bij Genua, waar hij spoedig op vriendschappelijken voet verkeerde met het gezin van graaf Blessington, wiens vrouw, de talentvolle Lady Blessington, aan het nageslacht de bekende Conversations with Lord Byron heeft nagelaten, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke een waardevol beeld geven van de laatste phase van het leven van den dichter. ‘Hoezeer zij ook versierd, of het tegengestelde daarvan, mogen zijn door de verbeeldingskracht van een romanschrijfster, zij brengen ons toch de indrukken van een opgeruimde, levendige en betooverende vrouw, die ze had ontvangen door de meer of minder intieme bekendheid met den schitterendsten man van zijn tijd.’Ga naar voetnoot1 Te Genua vertoefde hij ongeveer een jaar; in het voorjaar van 1823 werd hij weer rusteloos en toen kwam de gedachte in hem op om naar Griekenland te gaan en de Hellenen bij te staan in hun worsteling om de onafhankelijkheid. Deze gedachte verliet hem niet meer, maar toch aarzelde hij gedurende eenige maanden. Dit is trouwens heel natuurlijk. Het was hem toen nog niet geheel duidelijk, wat hij kon bereiken met er zelf naar toe te gaan; hij was geen krijgsman van beroep en bovendien gaf zijn gezondheid in die dagen groote reden tot ongerustheid. Toch was hij in Juli besloten om te gaan; maar toen de voor het vertrek vastgestelde datum naderde, werd hij weer besluiteloos. Een voorgevoel van zijn dood scheen op zijn denken en handelen voortdurend invloed te oefenen. Kort voor zijn eigen vertrek gingen de Blessingtons terug naar Engeland. Toen Byron afscheid van hen nam, kwam het gesprek op zijn voorgenomen reis naar Griekenland. ‘Hier,’ zeide hij op neerslachtigen toon, ‘zijn wij nu allen nog bijeen, maar waar en wanneer zullen wij elkaar weer ontmoeten? Ik heb een soort voorgevoel, dat wij elkaar voor het laatst zien; er is iets in me, dat mij zegt, dat ik nooit. uit Griekenland zal terugkeeren.’Ga naar voetnoot2 Den veertienden Juli scheepte hij zich in aan boord van het Engelsche vaartuig ‘Hercules’, nog steeds min of meer wankelend in zijn besluit. Maar toen hij eens aan boord was en begonnen met zijn groot werk, was alle weifeling verdwenen en hield hij, alle mogelijke rampen en tegenspoeden ten spijt, vol tot het bittere einde. Het was zijn laatste reis. Byron's dichterlijke productiviteit gedurende de Ravenna-Genua periode was verbazingwekkend. Behalve The Pro- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
phecy of Dante, geschreven op verzoek van gravin Guiccioli, en de reeds genoemde Stanzas to the Po, schreef hij voor haar de bekende Stanzas written on the Road between Florence and Pisa, aanvangende Oh, talk not to me of a name great in story -
The days of our youth are the days of our glory,
welke door J.P. Hasebroek en door Mr. J. van Lennep in onze taal zijn overgebracht,Ga naar voetnoot1 benevens de Stanzas to a Hindoo Air, die korten tijd voor hij naar Griekenland vertrok geschreven werden en bestemd waren voor een Hindoesch wijsje, dat de gravin gaarne zong: Oh! my lonely - lonely - lonely - Pillow!
Where is my lover? where is my lover?
Is it his bark which my dreary dreams discover?
Far - far away! and alone along the billow?
Dit tijdperk uit het leven van den dichter wordt echter gekarakteriseerd door zijn Historische Tragediën. Zij werden alle geschreven binnen een tijdruimte van twee jaren, de laatste twee jaren van Byron's dichterlijke loopbaan. Het eerste van deze drama's was Marino Faliero, Doge of Venice, dat in 1821 verscheen.Ga naar voetnoot2 Het werd gevolgd door Sardanapalus, The Two Foscari, Cain, Heaven and Earth, Werner en The Deformed Transformed. Dit was nog niet alles: de zesde tot de zeventiende zang van Don Juan, The Vision of Judgment, The Blues, The Irish Avator en andere kleinere gedichten, The Age of Bronze en The Island behooren tot dezelfde periode. ‘Het einde was nabij en alsof hij een waarschuwing had ontvangen, haastte hij zich om de lijst volledig te maken.’Ga naar voetnoot3 Byron's drama's zijn nooit zoo gretig gelezen als zijn gedichten. Dit is aan verschillende oorzaken toe te schrijven. In de eerste plaats hield de dichter zich strikt aan de drie eenheden van plaats, tijd en handeling; in dit opzicht had ongetwijfeld de dramatische poëzie in Italië en in het bijzonder die van Alfieri invloed op hem geoefend. Wij gelooven | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet, dat het juist is te zeggen, zooals Dr. Karl Elze doet, dat Byron de klassïeke perken in acht nam, omdat hij uit Shakespeare's weg wou blijven. ‘Hij was zich pijnlijk bewust,’ zegt Dr. Elze, ‘dat hij in het vrije of om het met één woord te omschrijven Teutonische drama niet met Shakespeare kon wedijveren. Indien hij dus als dramaturg een onafhankelijke positie wou innemen, welke met zijn trots en zijn roem. overeenkwam, dan gevoelde hij, dat hij niet op het gebied van dien dichter moest komen.’Ga naar voetnoot1 Men is dichter bij de waarheid, wanneer men aanneemt, dat Byron's verlangen naar klassieke regelmaat in het drama overeenkwam met een soort uitdaging. Het is zeer goed mogelijk, dat hij, die altijd in de oppositie wou zijn, den klassieken vorm koos om de romantische school met haar verachting van regelmaat en haar hartstochtelijke vereering van de natuur boven de kunst, te contrarieeren. Indien hij van plan was een ‘Griekschen tempel van de zuiverste architectuur op te richten’Ga naar voetnoot2, dan was het niet zonder de bijgedachte en de hoop om ‘de moskee, het grootsche gebouw van barbaarsche tijdgenooten en mededingers’ door het constrast in de schaduw te stellenGa naar voetnoot3. In dit licht, dat van gewettigde mededinging, moeten wij ook zijn herhaalde toespelingen op de oudere schrijvers van tragediën, in het bijzonder op Shakespeare en Otway, beschouwen.Ga naar voetnoot4 In het voorbericht van Marino Faliero lezen wij: ‘Ik ben er van overtuigd, dat men geen schoon treurspel kan schrijven door de oude dramaturgen, die vol fouten zijn, te volgen, maar door evenals de oude Grieken regelmatige drama's te scheppen’. De dichter vergat, dat de Grieksche drama's bestemd waren om gespeeld en gezien te worden en in de laatste plaats voor lectuur; Byron daarentegen heeft steeds heftig ontkend, dat hij voor het tooneel schreef. Daarom gaat zijn vergelijking mank. En het resultaat van zijn zienswijze was, dat zijn drama's onnatuurlijk en stijf werden; men kan ze als in hoofdstukken verdeelde ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dichten beschouwen. Ze hadden dan ook beter in den vorm van gedichten geschreven kunnen worden; ze zouden er veel bij gewonnen hebben. Ook werden zij, ondanks de herhaalde verzekering van den schrijver dat ze daarvoor niet bestend waren, toch opgevoerd. Zoo werd Marino Faliero in April 1821 voor het eerst gespeeld in het Theatre Royal, Drury Lane, maar het werd, zooals Byron voorzien had, koel ontvangen. In den loop van de volgende maand werd het nog een aantal malen opgevoerd zonder ooit enthusiasme te verwekken en de grootste recette, die er mee gemaakt werd, bedroeg £ 160.Ga naar voetnoot1 Byron was buiten zich zelf van woede en teleurstelling. ‘Hebt ge John Keats gekend?’ schreef hij aan Murray. ‘Men zegt, dat zijn dood veroorzaakt werd door een recensie van zijn werk in de Quarterly - als hij tenminste dood is, wat ik werkelijk niet weet. Maar een dergelijke gevoeligheid begrijp ik niet. Wat ik gevoel (als op dit oogenblik) is een intense woede.... Frans I schreef na den slag bij Pavia: “Alles is verloren behalve onze eer”. Een uitgefloten schrijver kan het omkeeren: Niets is verloren behalve onze eer.’Ga naar voetnoot2 Ook bij de lezers hebben de drama's nimmer de instemming gevonden, die in zoo ruime mate aan de gedichten ten deel viel. En door de recensenten uit die dagen werden ze bijna zonder uitzondering saai genoemd. Zoo zeide Dr. John Watkins, om een uit velen te nemen, dat Marino Faliero ‘het saaiste van alle saaie stukken’ was. Een dergelijk oordeel is schromelijk overdreven en vindt zijn grond in het feit, dat men van den auteur der Oostersche Gedichten en van Don Juan alles verwachtte, behalve deze drama's, waarin de schrijver er naar streeft zich te onderscheiden door historische nauwgezetheid en klassieke regelmaat. In Marino Faliero heeft de geheele handeling plaats in Venetië; de tijd is beperkt tot vier en twintig uren: den eenen dag hoort Faliero het onbeduidende vonnis over Steno, den volgenden dag wordt hij onthoofd wegens zijn misdaad. De samenzwering in het derde van de vijf bedrijven is het middelpunt van alle daden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en verwikkelingen en daardoor is dit treurspel ook een volmaakte eenheid, wat de handeling betreft. De intrigue en de gebeurtenissen zijn duidelijk, hoewel onnatuurlijk; en het stuk is, naar het ons voorkomt, geenszins vervelend om te lezen. Maar toch geeft het een indruk van stijfheid, die het effect bederft. De oorzaak hiervan is ongetwijfeld te zoeken in de omstandigheid, dat dit angstvallig in acht nemen van regels ten eenenmale vreemd is aan Byron's genie. Men zegt van Goethe, dat hij gelachen heeft bij de gedachte dat Byron, die zich in het werkelijke leven nooit kon voegen naar en zich ook nooit bekommerde om eenige wet of voorschrift, zich ten slotte zelf onderwierp aan de dwaaste van alle wetten - die van de drie eenheden.Ga naar voetnoot1 Dit is inderdaad de hoofdoorzaak van het mislukken der drama's. Maar zij hadden nog andere gebreken. Zij bevatten wel is waar vele schoone gedeelten, maar weinig of geen karakterontwikkeling en de katastrophe vloeit niet noodzakelijk voort uit het karakter van den held. De gebeurtenissen zijn niet een natuurlijk gevolg van het verloop der handeling, maar dikwijls toevallig. En de lange alleenspraken, hoe poëtisch ze vaak ook zijn, schaden de eenheid van het geheel. Bovendien zijn de stukken geschreven in rijmlooze verzen, een soort poëzie, die niet met Byron's Muze strookte. Toch, ofschoon Mr. Arthur Symons ze aan kant schuift als ‘de jammerlijke pogingen tot het schrijven van drama's’,Ga naar voetnoot2 zijn deze nu bijna vergeten werken vol verborgen schatten. Voor ons zijn ze bovendien belangwekkend, omdat ook in deze drama's bijna overal de Byroniaansche geest leeft. Het doet vreemd aan te lezen, dat Goethe na de lezing van Marino Faliero kon zeggen: ‘Men vergeet in dit stuk geheel, dat het door Lord Byron of zelfs door een Engelschman is geschreven. Wij leven geheel en al in Venetië en volkomen in den tijd, waarin de handelingen voorvielen.... De karakters hebben geen enkele van de subjectieve gevoelens, gedachten of meeningen van den dichter.’Ga naar voetnoot3 Wij gelooven, dat deze uitspraak onjuist is. De | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dichter zelf verklaarde: ‘In deze tragedie heb ik mijn ziel gelegd,’Ga naar voetnoot1 Ook is het duidelijk, dat hij door de overeenkomst van Faliero's lot met het zijne tot het onderwerp moet zijn aangetrokken. In zijn vroeger leven heeft Faliero in den dienst van zijn vaderstad veel roem verworven; zoo wordt hij tot Doge van de Republiek uitgeroepen. Een hem aangedane beleediging is de oorzaak van zijn verlangen naar wraak en van zijn deelneming aan de samenzwering tegen den Staat. Het gevolg hiervan is de berechting en de onthoofding. De symboliek van den roem, die in 1812 het deel van den dichter was, en het ostracisme, dat hem in 1816 dwong Engeland te verlaten, springt terstond in het oog. In dit drama vinden wij verder de uiting van onbuigbaren trots, welke in zoo vele van zijn gedichten wordt aangetroffen, en de geestdrift voor maatschappelijke of politieke doeleinden, waaraan zijn laatste jaren waren gewijd. Treffende voorbeelden van de Byroniaansche stemming zijn: Deep Vengeance is the daughter of deep silence.
They never fail who die
In a great cause; the block may soak their gore;
Their heads may sodden in the sun; their limbs
Be strung to city gates and castle walls:
But still their spirit walks abroad.
There was that in my spirit ever
Which shaped out for itself some great reverse,
welke laatste verzen zeer juist Byron's eigen wezen weergeven. Het andere Venetiaansche drama, The Two Foscari, heeft al de gebreken van het eerste, maar slechts weinig van zijn schoonheden. In Sardanapalus wendt de schrijver zich nog ééns naar het Oosten. Deze tragedie, welke door H. Vinkeles in het Nederlandsch werd overgebracht, is bovendien een autobiographie. De held er van is de beminnelijke, sensueele, indolente en weifelende koning van Assyrië, die door een beslissende crisis in zijn leven en door den invloed van een edele vrouw, die hem bemint, tot daden wordt gebracht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze vrouw, Myrrha, een heldin van het oude type, schoon naar lichaam en ziel, wordt dikwijls geïdentificeerd met La Guiccioli. Koningin Zarina is het beeld van een zich steeds met koelheid beheerschende en toch goede en liefhebbende vrouw; zij is waarschijnlijk gemodelleerd naar Lady Byron. Het huiselijk drama Werner staat op één lijn met The Two Foscari; toch was het het eenige stuk, dat met succes werd opgevoerd. The Deformed Transformed ontleent zijn beteekenis vooral aan de bitterheid, waarmede het stuk doortrokken is, tengevolge van de pijnlijke herinneringen van den dichter bij het schetsen van den manken knaap en zijn ongevoelige moeder. In Manfred, Heaven and Earth en Cain behandelt de schrijver metaphysische en religieuze vraagstukken. De laatstgenoemde tragedie wordt door velen als zijn grootste dramatisch werk beschouwd. Het beschrijft de Bijbelsche geschiedenis van den val van het eerste menschenpaar en het droevige gevolg daarvan: den moord van Abel door Caïn. Het werk is in een ernstige stemming geschreven en geheel vrij van spotternij. Het tooneel tusschen Caïn en Abel voor de twee altaars, dat aan den moord voorafgaat, is bijzonder schoon gerealiseerd; en zulke schoone gedeelten zijn er veel in het stuk. Adah, Caïn's zuster-vrouw, treft het gemoed door haar lieftalligheid en trouw; Caïn verpersoonlijkt den geest van verzet, Abel dien van het geloof, dat rust geeft. Het gedicht, welks atmospheer geheel vervuld is van ontkenning, verwekte bij zijn verschijning in Engeland een storm van verontwaardiging - niet op het vasteland. Southey noemde het ‘een van die voorbereidende scholen tot het bordeel en de galg, waar liederlijkheid, verleiding en godslastering bij beetjes aan het vulgus worden toegediend.’ Maar Sir Walter Scott, aan wien het was opgedragen, noemde het een groot en geweldig drama. ‘De dichter heeft stellig Milton op diens eigen terrein geëvenaard.’ Byron zelf doelt er op in den elfden zang van Don Juan, waar hij het een van de nederlagen op zijn poëtische loopbaan noemt: But Juan was my Moscow, and Faliero
My Leipsic, and my Mont Saint Jean seems Cain.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cain werd in 1822 gedeeltelijk in het Nederlandsch overgebracht door I. da CostaGa naar voetnoot1; ook de nu vergeten dichter A.W. Engelen en J.J.L. ten Kate vertaalden een fragment, terwijl nog in 1907 Dr. A.S. Kok een vertaling van het geheele gedicht heeft bezorgd. In Genua schreef Byron The Age of Bronze, een gedicht min of meer in den stijl van zijn eerste satire. Het is een revue van zijn tijd en bevat, evenals bijna al zijn werken, vele schoone passages, zooals bijvoorbeeld de hulde aan Napoleon in het derde couplet en de hekeling van de Engelsche grondbezitters in het veertiende, waar het woord rent zevenmaal als rijmwoord voorkomt en met een telkens toenemende mate van verachting wordt gebruikt. Hier schreef de dichter ook den zwanenzang van zijn verhalende gedichten, The Island, or Christian and his Comrades.Ga naar voetnoot2 De laatste jaren van Byron's verblijf in Italië zijn belangwekkend door de leidende positie, welke hij bekleedde in de revolutionnaire beweging, die zich toen hoe langer hoe meer over het land verbreidde. Na Napoleon's val had het ancien régime zich in Italië overal hersteld en de Italiaansche patriotten hadden of het land verlaten, of zij vormden geheime vereenigingen bekend als die der Carbonari. In Venetië had Byron zich zoo goed als niet met de politiek ingelaten, maar te Ravenna maakte hij zijn woning al spoedig tot het middelpunt van de samenzweringen der Carbonari tegen de Oostenrijksche overheersching en werd hij tot hoofd van een der talrijke afdeelingen uitgeroepen. Zijn geestdrift voor een vrij Italië bezielde nu zijn poëzie en vond weerklank in zijn brieven. In The Lament of Tasso,Ga naar voetnoot3 de Ode to Venice en The Prohecy of Dante komt dit gevoel tot uiting. Het was gedeeltelijk door zijn vriendschap met Teresa Guiccioli en haar broer Pietro Gamba dat Byron zich bij de Carbonari aansloot; maar toen hij eens hun zaak had opgevat, overtrof zijn ijver den hunnen verre en hij werd een der steunpilaren van de verzetbeweging. Maar er kwam niets | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van terecht en Byron volgde de Gamba's, die uit de Romagna verbannen werden, spoedig naar Toscane. In het midden van 1821 was alle hoop op succes van een revolutie in Italië vervlogen. In zijn Dagboek schreef de dichter: ‘Zij, die hun bloed voor Italië hadden willen plengen, kunnen nu enkel hun tranen geven.’ Spoedig daarna wendde hij het oog naar Griekenland, dat toen tegen de Turken den strijd om de onafhankelijkheid voerde. Hadden de Grieken aanvankelijk successen te boeken, in 1823 scheen het dat hun zaak verloren zou gaan. Toen begon Byron er ernstig over te denken zich bij hen aan te sluiten; zooals wij gezien hebben bracht hij dit plan in Juli 1823 ten uitvoer. Na een lang oponthoud te Cephalonia landde hij tegen het einde van het jaar in Griekenland. Groot was de vreugde, waarmede hij werd verwelkomd. De oorlogsschepen begroetten hem met saluutschoten; Prins Mavrocordato met al de Grieksche autoriteiten ontving hem aan het hoofd der troepen en geleidde hem onder het gejuich der bevolking naar de voor hem bestemde woning. Hij maakte zich intusschen geen illusies van het volk, dat hij wilde bijstaan. ‘Van al degenen, die gekomen zijn om de Grieken te helpen,’ zeide Kolonel Napier, ‘heb ik er nooit iemand, behalve Lord Byron en Mr. Gordon, gekend, die hun karakter juist beoordeeld schenen te hebben. Allen kwamen in de verwachting dat zij den Peloponnesus vol zouden vinden van mannen, zooals Plutarchus ze heeft geschilderd, en allen gingen weer weg met de overtuiging, dat de bewoners van de Newgate-gevangenis deugdzamer waren. Lord Byron beoordeelde hen juist: hij wist, dat half geciviliseerde menschen vol ondeugden zijn en dat men aan vrijgeworden slaven veel moet vergeven. Daarom zette hij door, den teugel in de hand; hij vond niet, dat ze goed waren, maar hij hoopte ze beter te maken.’Ga naar voetnoot1 Korten tijd na zijn aankomst te Missolonghi kreeg Byron het bevel over ongeveer drie duizend man, die bestemd waren om een aanval op Lepanto te doen. De groote verwachtingen, die hij van deze eerste onderneming in het open veld koesterde, werden vernietigd door een onverwachte muiterij van de Sulioten, die hooger | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soldij eischten en niet tegen steenen muren wilden vechten. Dit was niet de eenige teleurstelling, die zijn verblijf in Griekenland hem veroorzaakte; inderdaad waren de vier maanden, welke hij te Missolonghi doorbracht, ondanks de geringe verwachtingen die hij van de Grieken koesterde, een tijd van desillusie en bittere ontgoocheling. Daarbij kwam, dat zijn gezondheidstoestand hoe langer hoe slechter werd. In Februari 1824 werd hij ziek, maar hij scheen zich na eenige dagen weer te herstellen. Gedurende deze ziekte drongen de oproerige Sulioten zijn kamer binnen en eischten, terwijl zij hem met hun wapens bedreigden, dat aan hun eischen zou worden voldaan. Lord Byron als door een electrischen schok getroffen scheen plotseling van zijn ziekte hersteld; hoe meer de Sulioten tierden, hoe rustiger zijn houding was. Zijn kalme moed behaalde dan ook de overwinning. Na dezen eersten ziekte-aanval bleef zijn gezondheid voortdurend delicaat; maar Griekenland verlaten wilde hij niet. In Maart 1824 schreef hij aan Dr. Kennedy: ‘Ik ben mij zeer wel bewust van den precairen toestand van mijn gezondheid. Maar ik behoor in Griekenland te blijven; en het ware beter te sterven, terwijl men iets doet, dan als men niets doet.’Ga naar voetnoot1 Deze woorden bleken maar al te spoedig profetisch te zijn. Ofschoon hij gedurende eenigen tijd beter scheen en veel van zijn oude geestkracht ontplooide, was hij toch niet meer bij machte om aan het ongezonde klimaat van Missolonghi weerstand te bieden. Op 9 April 1824 werd hij op een inspectierit door een hevigen regen overvallen. Toen hij thuis kwam moest hij zich terstond met hooge koorts te bed begeven en het was spoedig duidelijk, dat deze ziekte zijn laatste zou zijn. In den morgen van Paasch-Maandag stierf hij. Graaf Pietro Gamba, die aan het sterfbed zat, vermeldt zijn laatste woorden voor Griekenland. ‘Ik heb er mijn tijd, mijn middelen, mijn gezondheid voor gegeven - en nu geef ik mijn leven. Wat zou ik meer kunnen doen?’Ga naar voetnoot2 Hij had inderdaad alles wat mogelijk was voor Griekenland gedaan. Prins Mavrocordato deelde zijn overlijden aan den secretaris van het Grieksche Comité | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan ook in de volgende waardeerende bewoordingen mede: ‘Met groote aandoening vervul ik den plicht u de droevige tijding mede te deelen van den dood van Lord Byron, na een ziekte van tien dagen. Ons verlies is onherstelbaar en wij geven ons terecht over aan ons ontroostbaar verdriet. Niettegenstaande de moeilijke omstandigheden, waarin ik mij bevind, zal ik trachten mijn plicht jegens dezen grooten man te volbrengen. De eeuwige dankbaarheid van mijn land zal misschien de eenige ware hulde zijn aan zijn nagedachtenis.’ Met koninklijke eerbewijzen werd het stoffelijk overschot uitgeleide gedaan; het werd naar Londen gebracht in de verwachting, dat het in de Westminster Abdij zou worden bijgezet. Dit werd echter geweigerd, waarop het lichaam in Juli 1824 in het familiegraf in de dorpskerk te Hucknall Torkard werd begraven. Het grafschrift vermeldt eenvoudig, dat hij ‘stierf in Griekenland op den 19en April 1824, terwijl hij meehielp in de roemruchtige poging om dat land te herstellen in zijn oude vrijheid en vermaardheid.’ Wij hebben gezien, dat Byron reeds lang voor het oogenblik van zijn dood donkere voorgevoelens van zijn naderend einde had. Op zijn zes en dertigsten verjaardag heeft hij nog eens uiting gegeven aan die melancholische gedachten en daarmede de laatste verzen geschreven, welke hij ons heeft nagelaten. Zij zijn zoo nauw verbonden met de laatste oogenblikken van zijn leven en drukken de Byroniaansche stemming zoo zuiver uit, dat wij ze tot besluit van dit hoofdstuk in hun geheel aanhalen:
January 22nd.
On this Day I complete my thirty-sixth Year.Ga naar voetnoot1
1.
'T is time this heart should be unmoved,
Since others it has ceased to move:
Yet, though I cannot be beloved,
Still let me love!
2.
My days are in the yellow leaf;
The flowers and fruits of Love are gone;
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
The worm, the canker and the grief
Are mine alone!
3.
The fire that on my bosom preys
Is lone as some Volcanic isle;
No torch is kindled at its blaze -
A funeral pile.
4.
The hope, the fear, the jealous care,
The exalted portion of the pain
And power of love, I cannot share,
But wear the chain.
5.
But 't is not thus - and 't is not here -
Such thoughts should shake my soul, nor now
Where Glory decks the hero's bier,
Or binds his brow.
6.
The Sword, the Banner, and the Field,
Glory and Greece, around me see!
The Spartan, borne upon his shield,
Was not more free.
7.
Awake! (not Greece - she is awake!)
Awake my spirit! Think through whom
Thy life-blood tracks its parent lake,
And then strike home!
8.
Tread those reviving passions down,
Unworthy manhood! unto thee
Indifferent should the smile or frown
Of Beauty be.
9.
If thou regret'st thy youth, why live?
The land of honourable death
Is here: - up to the Field, and give
Away thy breath!
10.
Seek out - less often sought than found -
A soldier 's grave for thee the best;
Then look around, and choose thy ground,
And take thy Rest.
|
|