Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 363]
| |
Dankoffer aan de heer mr. Willem Vlaerdingerwout, voor een geschenk van boeken, mij door Zijn Edelheid toegezonden. Het gedicht is gebouwd op een paradox. De deugdzame Vlaerdingerwout heeft de dichter onrecht aangedaan door hem zo'n groot geschenk te geven dat hij er ernstig door in verlegenheid is geraakt, omdat hij er geen adequaat poëtisch antwoord op kan geven. | |
Dankoffer aan de heer mr. Willem Vlaerdingerwout, voor een geschenk van boeken, mij door Zijn Edelheid toegezondenHoewel uw deugden geen ontaarding
ooit leên, (want goud wordt nimmer slijk)
zo doet gij echter, brave Vlaerding-
erwoud, mij thans groot ongelijk.
Want, ver van u in 't minst te stoten
aan mijn geringheid, is uw hand
zo overmild voor mij ontsloten,
dat mijn bepaaldGa naar margenoot* en smal verstand
in d' uiterste verlegendheden
zich zinken voelt, en flauw van gloed,
zijn armoe, somtijds stil geleden,
nu al te klaar belijden moet.
Die aangename schat van boeken,
mij door uw ongemene gunst
geschonken, dwingt mij rond te zoeken
in al de holen van de kunst,
of verder dan mijn geest kan zweven,
om iets te vinden, nut en waard
uw heuse mildheid weer te geven;
't geen overvloed van moeite baart,
maar moeite zonder iets te winnen.
Zo groot een edelmoedigheid
en gul bedrijf verwart mijn zinnen,
en lijdt verlies, hoe veel men zeit.
'k Gevoel mijn wil en hart wel dankbaar,
maar wat zijn dies hun blijken slecht!
En is de dank ook wel ontvangbaarGa naar margenoot*
die dus beneên de gaven legt?
Moest gij mij, boven 't zoet der namen
van medebroerGa naar margenoot* en waarde vriend,
nog met zo waard een baat beschamen!
| |
[pagina 364]
| |
Waar heb ik dat aan u verdiend?
Waar stelde God of mens ooit wetten,
te zwaar, en boven onze macht
(tirannen buitenGa naar margenoot*)? En waar zetten
zich dwanggeboôn ooit netGa naar margenoot* in kracht?
En echter dwingen mij uw gaven,
zo dikwijls ik die recht beschouw,
tot enen dank waar ik de braven
ja braafsten schier te zwak toe hou.
Dan trouwens, al te rijke giften
staan verre boven, hoe men 't maakt,
en zijn tevreên, zo onze driften
van dankGa naar margenoot* slechts gaande zijn geraakt.
Hoe 't zij, gij hebt mij diep gestekenGa naar margenoot*
in plichten van onmooglijkheid;
doch om dit ongelijkGa naar margenoot* te wreken
wens ik dat 's hemels majesteit
u met haar gunst zo zeer bestrale,
en met haar heil zo overstort,
dat uw gemoed ten enenmale,
gelijk hier 't mijn, verlegen wordt.
Leef, waarde heer, ten troost der braven,
ten steun van 't recht, en mij ten schild.
'k Zal licht dan tonen dat uw gaven
en gunst niet ijdel zijn verspild.
mdccxxvi |
|