Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 359]
| |
MengeldichtenBloemzang ten lusthove van de weledele heer Juliaan van Groenewegen. De Delftse magistraat Van Groenewegen bezat een buiten Haagzicht. Met veel mythologische sier en met klankrijke namen van kleuren en edelstenen bezingt Poot in 1725, dan weer wonend in Abtswoude, de bloemenpracht van dit buitengoed, maar aan het eind van het gedicht voert de beschrijving tot een meditatie over Gods grootheid in de natuur. In dit kennelijk in opdracht geschreven, zomerse gedicht is nog geen spoor van de ziekte en somberheid te vinden die Poot later in 1725 zo kwellen. | |
Bloemzang ten lusthove van de weledele heer Juliaan van Groenewegen, raad en vroedschap der stad Delft, baljuw en schout van Abtsrecht en Zouteveen, schout van Overschie en Hogenban, 't hof van Delft, Vrijenban, Biesland: kassier der Oostindische Maatschappij ter kamer der gemelde stad, enz.Lust u te zien 't geen waard is hoog te prijzen,
zo volg mij door dees poort.
Hier bloeit de roem van Neerlands paradijzen
die oog en ziel bekoort.
Al 't puikgebloemt van tweepaar werelddelen
vertoont zich hier op 't netst,
en dooft de lof van ZegersGa naar margenoot* bloempenselen,
hoe schoon hij kleurt en schetst.
De schaduw zal 't van 't leven dus niet winnen,
of wees ook wel te vreên
als gij een wolk voor Juno zult beminnen,
en derven gloed en leên.
Gij vorsten, die op indisch goud van kronen
en Tyrisch purper stoft,
of op een huis van 't marmer der MygdonenGa naar margenoot*
of pronkglans, dier gekoftGa naar margenoot*;
gij koningsbruids en pratte rijksprinsessen,
behangen en versierd
met paarlen, u door Oostlands dauwgodessen
geteeld en toegestierd;
de rijke hof, die ik mijn lofzang wijde,
verwint u allemaal
in keur van pracht. De Persiaanse zijde
wijkt voor dees bloemenpraal.
| |
[pagina 360]
| |
Zwijgt van smaragd, karbonkelen, saffieren,
robijn en esmerald:
dees tuin blinkt meer van 't licht der hemelvieren,
dat in zijn bladen valt.
Kon 't Salomon bij gene lelie halenGa naar margenoot*
die in de velden wast,
met zijnen zwier en overheerlijk pralen
in hoven van albast;
gij moet het ook deez' hof gewonnen geven.
De geestige natuur
schenkt hier bijna een deel van 't eeuwig leven,
al schijnt het kort van duur.
Wat zei 't gekweel lest in dees rozentakken?
‘Hier wonen lust en rust.’Ga naar margenoot*
Hier vreest men min voor leed en ongemakken
dan waar men scepters kust.
Kuis negental, verruil de bloemwaranden
van uwen Helicon
voor deze hof, zo rijk van lentepanden,
en aangenaam van zon.
Wat moogt ge u met Aonisch bronvochtGa naar margenoot* lijenGa naar margenoot*?
Is dat iets ongemeens?
Verander u in zoete honingbijen,
en drink hier nectarGa naar margenoot* eens.
Moest Venus weer voor Paris' rechtbankGa naar margenoot* komen,
zij zou bij Ida's kruin
geen rozenhoed schakerenGa naar margenoot* langs de stromen,
of in een vreemde tuin:
haar schoonheid zou om leensieraad hier dalen,
waar ze altijd mee op bouwt;
en dan nog eens de appelprijs behalen
van nijdverwekkend goud.
Hier groeit en bloeit de geur en kleur met zegen,
'tzij waar men d' ogen sla.
Hoe liefelijk verkwikt zich Groenewegen
hier met zijn schone ga!
Vrouw Flora strijkt de zorgen hem van 't harte,
naar zijnen plicht besteed
aan stad en veld, geveiligd tegen smarte,
waar Cato voor hen zweet.Ga naar margenoot*
| |
[pagina 361]
| |
En zeker, hier zou 't voorhoofd zich ontfronsen
van vorst Augustus zelf.
Wat zoeteGa naar margenoot* reuk wringt uit dees loversponsen
de zuidenwind voor Delft!
Ai zie, hoe praalt de koningin der bloemen,
de roos hier in de dauw!
Wie kan de blos der tulpen hier volroemen,
versierd als Juno's pauwGa naar margenoot*?
Die boog' niet meer op Argus' honderd ogen,
geplaatst in haren staart.
Dit pril gewas braveert de regenbogen
met mengkleur, IrisGa naar margenoot* waard.
Geen schoner glans omringt de hals der duiven
in 't blijde meiseizoen:
geen feniks liet ooit schoner veren stuiven
op Arabijes groen.
Ik ruik jasmijn, genoffelGa naar margenoot*, violetten,
melisGa naar margenoot* en hyacint.
NarcissusGa naar margenoot* laat zich nevens AjaxGa naar margenoot* zetten,
gestreeld door lucht en wind.
'k Tel anjer, klok, damastbloem, eglentieren
en cymbelGa naar margenoot* en adoonGa naar margenoot*;
ook ridderspoor, trosbloemen, schoon van zwieren,
en gouden keizerskroon.
Hier zweeft een geur van tijm en akoleien,
en lelie, hoog van roem;
die toont de staat der reine hemelreien
metGa naar margenoot* maan- en sterrenbloemGa naar margenoot*.
Voorts gis ik ook, dat ze, in de stoet der rozen,
der joffren wangen hier
van nijd en spijt verbleken doet en blozen,
hoe zacht en fier en dier.
Mijn geest verdwaalt, terwijl de planten lonken.
Zeg me ieders naam omtrent,
zo noem ik u 't getal der flonkervonken
aan 's hemels blauwe tent.
Voorwaar dit is een koninkrijk vol kleuren,
van vorsten waard beschouwd.
Het wit en rood en geel verspreidt zijn geuren,
waar elk zijn staatrang houdt.
| |
[pagina 362]
| |
Paars, vermiljoen, turkoois versiert dees ronden,
met groen en inkarnaat.
HymettusGa naar margenoot* wordt bij HyblaGa naar margenoot* dus gevonden,
maar in de schoonste graad.
Hun geur vervulde alom verscheiden wijken,
doch zwicht voor deze hof.
O schoon gebloemt, leer ons naar boven kijken.
Gij heft u uit het stof.
Zo moet de reuk der deugden zich verspreiden
van allen die u zien.
Zo leer 't gewas van hoven, tuin en weiden
ons d' Almacht glorie biên.
Eert, wie gij zijt, het eeuwige vermogen,
en zoekt des levens bron,
gelijk vanouds de zonnebloem haar ogen
gestaag wendt naar de zon.
Maar wenst ook, dat heer Groenewegens jaren
lang bloeien, braaf van stand.
De hemel will' in voorspoed hem bewaren,
tot heil van 't vaderland.
mdccxxv |
|