Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
Op het verjaren van juffrouw Anna Oudaen, dochter van de heer Jan Oudaen en mejuffrouw Maria Bredenburg. Voor hetzelfde Rotterdamse meisje een gedicht op haar tweede verjaardag. In deze periode is Poot er slecht aan toe. Hij tobt nog over de gebeurtenissen in Delft en lijdt aan verschillende ziektes. Dit gedicht voor een peuter spiegelt meer de gemoedsgesteldheid van de dichter met alle vermaningen erin voor een eerzaam leven dan dat het bij de jarige past. Dat ziet de dichter tegen het eind ook zelf wel in en met zelfkritiek geeft hij toe dat ‘oordeelkunst’ aan dit gedicht ontbreekt. Ten slotte belooft hij haar, als het zover is, een beter gedicht voor haar huwelijk dan wat hij hier heeft geboden. In feite is het gedicht eerder bedoeld voor het echtpaar Oudaen, om hun te tonen dat de dichter schuld erkent - hoewel hij volhoudt altijd eerlijk te zijn gebleven - en tot beter inzicht is gekomen. | |
Op het verjaren van juffrouw Anna OudaenHet jaar heeft zijnen kring nu tweemaal rondgebogen,
nadat ge, o Anna, 't licht der dagen eerst genoot,
dat, door geen nevelwolk ontluisterd of betogen,
in 't kriekend Oosten rees zo blij en fris en rood.
Wij zagen d' ochtendkim met goud en leliebladen,
saffraan en vermiljoen bestreken en versierd.
Gewis heeft ook de rei der blanke maasnajadenGa naar margenoot*
toen in de wintertijd een lentefeest gevierd.
En zou men niet? Dees dag bracht nieuwe deugd in 't leven,
indien de telgen nog gelijken naar de stam:
danGa naar margenoot* daarvan zal de tijd wel spoedig blijken geven
ten onbekrompen prijs van 't bloeiend Rotterdam.
En dit 's geen los vermoên; want zo het troniekennenGa naar margenoot*
de filosoof niet mist. Doch waartoe dit gemeld?
Als d' elementen zich tot zoete vreugd gewennen
wordt ons door 't hemelrijk een lachend heil voorspeld:
dat heb ik bij uw wieg verwelkomt en gezegend.
Mijn dichtnimf kwam en zong in uw geboortezaal;
wel vriendelijk van beide uw ouderen bejegend,
die zij mecenen noemt in 's lands oprechtste taal.
Uw brave moeder liet haar gunst aan u niet falen,
en gij dronkt met de melk haar gouden zeden in.
Nu moogt gij lessen voorts uit vaders wijsheid halen.
U biedt dit eerlijk paar een heerlijk zielgewin.
O Anna, uw begrip zal mijnen zang waarderen
als gij hierna waardeert hun beider aard en hart.
| |
[pagina 338]
| |
Maar dan moet ge ook uw zucht en achting t' henwaarts keren.
Wat spruit betaalt ooit rechtGa naar margenoot* der telers zorg en smart?
Men heeft hun eer te biên, rondborstig en blijmoedig;
en dat bestaat vooral hier in gehoorzaamheid.
Die zijn weldoeners acht en viert, wordt meest voorspoedig.
Een vreemde geve ook zelf goê oudren goed bescheid.Ga naar margenoot*
Ik, onbemaagschapt hierGa naar margenoot*, heb d' uwe wel geprezen,
maar nooit nog naar de eis; mijn macht was dies te zwak.
Ook stond met dubbel recht mij pijnelijk te vrezen,
of 't hun behagen mocht, zo 't mij aan blijkGa naar margenoot* ontbrak.
Doch dat heb dankGa naar margenoot*. Ik zal de kromme tijd beschrijven,
die u ter wereld bracht en waar gij door moet treên.
Het goede kon misschien hier eertijds wat beklijven;
maar wie betracht er thans van twintig deugden een?
Haar namenGa naar margenoot* zijn bekend op markten en in scholen,
en dat is 't veeltijds al. Men leert malkander voort
veel liever hand aan hand op 't brede pad te dolen
dan langs de smalle weg te gaan naar d' enge poort.
Ik heb me al mee vermaakt in 't ijdel spel der kinderen,
en hijg en zwoeg alree schier onder 't zondenpak.
Och, kon men door beklag eens anders doolreis hinderen!
Och, merkte ons levensschip toch eens op menig wrak!Ga naar margenoot*
Nochtans gedroeg ik mij bij vreemden en bekenden
tot nog, schoon iemand hier licht anders wanen zal,
(waarover trouwens hem de zwarte plaag mocht schenden.)
gans rond en ongeveinsd, en sta aldus nog palGa naar margenoot*.
Ook haat ik hen, die door hun schulden vreemd te dekkenGa naar margenoot*,
van enen splinter haarGa naar margenoot* doen groeien tot een balk.Ga naar margenoot*
Mijn hoop steunt op een rotsGa naar margenoot*; die laat zich t' onswaarts trekkenGa naar margenoot*,
doch ziet door 't masker heen van leugenaar en schalk.
Maar gij, als gij uw tijd wat verder zult beschouwen,
laat nooit het slechtste best behagen aan uw hart.
De wereld draagt alom betoverde gebouwen,
van buiten dun verguld, van binnen louter smart.
Ja toen dit land weleer de afgrondGa naar margenoot* werd onttrokken
hield menig heidens god hier echter veld en stand.
Hoe kon een droog gepreek vrouw Venus' troon doen schokken,
en wie kan Bacchus hier ooit drijven achter 't land?
Mercuur vertoont er ook zijn loosheid nog en grepen.
Doch 't zij hiervan genoeg. Indien geen wangedrag
| |
[pagina 339]
| |
u in de kluisters voer' die somtijds helden nepen,
zo wint mijn wensen veel, op deez' gewenste dag.
Neen, Anna, neen; gij zult gevaar en hinder schuwen
als gij langs 't heldenspoor staag van uw ouders gaat.
In 's werelds doolhof geev' mij niemand enig kluwenGa naar margenoot*
dan Gods onfeilbaar woord en 's vromen raad en daad.
De godsvrucht en 't verstand, uw oudren ingeschapen,
moet gij ten bakenlicht verkiezen op uw reis.
De deugd pronkt ons meer op dan goud of ridderwapen,
gelijk de vlugge ziel het wint van 't logge vleis.
Alwat men hier bezit is tijdlijk en moet sterven,
slechts uitgezeid de gaaf van wetenschap en deugd.
Leer die dan naar uw macht omhelzen en verwerven:
zij schoortGa naar margenoot* de grijze liên en siert de groene jeugd.
De zonde integendeel zou met haar lelijk wezen
Gods juichend paradijs bedroeven, zo ze er was.
Bedenk dan op uw tijd, hoezeer zij sta te vrezen.
Een ander helgedrocht kwam ooit bij dit te pas.Ga naar margenoot*
't Berooft ons van 't gezicht en ondermijnt de krachten
der zielen, door zijn list; of strijkt er vlak mee heen.
Maar zulk een zang ontstelt uw tedere gedachten;
of anders zijt gij thans al anders dan ik meen.Ga naar margenoot*
Welaan, wij zullen dies dat wrang geluid verzoeten.
'k Maak door vrijpostigheid het somtijds al te bont.
En mooglijk vraagt men al: zijn dat geboortegroeten?
Of zwerft een rijmer thans voor stoïcijnGa naar margenoot* in 't rond?
Hij reltGa naar margenoot* voor ene maagd van Cypris iets en Liber,
en krenkt der vrouwen eer; dat luistert al te nauw.
Maar vrienden, reist met mij van hier naar Theems noch Tiber;
de wandeugd toont haar kracht in Neerland ook niet flauw.
Ik ken wel vrouwen hier, besmeurd met zulke vlekken,
die echter nog voor kuis en zuiver willen gaan.
Doch vraagt mij niet: hier zijn geen kiezen uit te trekken
die zo geweldig ver in mijne kaken staan.Ga naar margenoot*
En gij, o Anna, laat de wraak nooit in u komen,
die gij misschien hierna mij schenken zoudt ten deel.
In dit verjaargedicht is alles waargenomen,
behalve d' oordeelkunst en daarin feilt er veel.
Maar kind, moet ik u dan volop van weelde wensen,
of zachte wederspoed, die 't pad ter deugden baant?
| |
[pagina 340]
| |
Och, 't is bekend, dat meer de sterfelijke mensen
zijn door 't geluk benauwd dan door de druk betraand.
Het lachen levert ons al feller strijd dan 't klagen.
Doch sta gedurig vast in voor- en tegenspoed.
Want schoon 't gesternt zich eens verschuilt in gure vlagen,
het drupt wel honderdmaal daarna van enkel zoet.
DanGa naar margenoot* honingjaren, dan zie ik de vreugd genaken.
De tijd volvoert zijn loop alree in mijnen zin,
dat gij de treurigheid en wanhoop blij zult maken,
en ja de vrijheid zelf zien worden uw slavin.
De hemel lonkt u toe en houdt u voor zijn dochter.
De mirtenGa naar margenoot* groeien al voor uw gelukkig hoofd.
Het heil bestraalt uw huis om zijne deugdGa naar margenoot*, en brocht er
al lang de zegen in, daar 't u niet van berooft.
O Anna, mag ik ook de milde tijd beleven
dat gij uw trouw verpandt aan enen bruidegom,
'k zal mijn geringe kunst dan gul ten beste geven,
licht minder blauwGa naar margenoot* dan nu, maar even wellekom.
Alleenlijk wees oprecht, en wandel voor Gods aanzicht,
tot uwer ouderen en aller braven vreugd.
Die zijn geboôn betracht, verheft Hij boven 't maanlicht,
waar altijd blijdschap is, en nimmer ongeneugt.
Hoe gans verschillig wordt de loon in 't end bevonden
van d' edelheid der deugd en d' ijdelheid der zonden!
mdccxxv. De ix der sprokkelmaandGa naar margenoot* |
|